Een lesje in het schrijven van essays
Willem-Jan Otten kreeg het afgelopen jaar de P.C.Hooftprijs
voor zijn essayistisch werk. Droomportaal
bevat tien verhalende essays over films. Hij praat daarover en over andere
zaken op bedachtzame, soms stamelende wijze.
Wim Brands begint over het voorgesprek waarin Otten hem
vertelde dat hij niet te zeer wilde ingaan op de inhoud van zijn essays omdat
dit hem aan een examen zou doen denken. Hij zou bevreesd zijn dat hij niet het
juiste antwoord kon reproduceren. Hij denkt na tijdens het schrijven en niet
zozeer daarbuiten.
Brands stelt daarop voor om samen het gesprek tot een essay
te maken. Hij begint met de vraag of Otten zijn stukken herleest.
Dit is nauwelijks het geval, behalve als iemand positief
reageert op een stuk dat in Trouw of de Volkskrant heeft gestaan. Zelf is hij
niet zo positief als hij zijn bijdrage inlevert. Hij heeft dan het gevoel dat
hij te ver is gegaan, zoals over het geloof dat hij meer zou belijden dan hij in
werkelijkheid doet of over schoonheid waarvan hij pretendeert dat hij weet wat
het is. Het voelt alsof hij in zijn essays over zijn uitleg gebluft heeft.
Brands haalt een stuk aan dat niet in Droomportaal te vinden is, maar op 26 oktober j.l. onder de titel Bijna – levenervaring in de bijlage van
Trouw Letter en geest verscheen. Daarin
spreekt Otten over het boek My bright
abyss van de Amerikaanse essayist en dichter Christian Wiman, die aan een ernstige
vorm van botmergkanker lijdt en tussen zijn pijn, doodsangst en -wens door
korte essays schrijft over geloof en God. Otten heeft het boek tijdens de
laatste zomer herlezen terwijl hijzelf bezig was met een dichtbundel. Het zette
daarmee het denken van Wiman voort met zijn eigen middelen. Wiman zette aan tot
het zelf voltooien van gedachtegangen.
Brands vraagt hem waarom hij trilde op zijn grondvesten
zoals hij in Letter en geest
beschreef.
Het feit dat Wiman niet weet hoe hij het heeft, dat elke
seconde de laatste kan zijn en ontdekt dat God het beste met hem voor heeft,
maakte veel indruk, stamelt Otten.
Brands toont een videofragment waarin Wiman tijdens een
interview spreekt over de hemel.
Otten merkt op dat Wiman daarin ingaat tegen het lopende
vertoog over religie, namelijk als een projectie. Wiman stelt iets voor wat we
ons niet kunnen voorstellen.
Brands brengt het begin van het artikel Bijna – levenservaring ter sprake, waarin Jeroen Pauw met een
pesterig glimlachje aan Frans Timmermans, die tijdens zijn toespraak tot de VN
een beeld schetste van de laatste momenten in de MH17, vraagt hoe hij weet wat
zich daar heeft afgespeeld.
Otten noemt Pauw een typische vertegenwoordiger van de
huidige neerbuigende wijze waarop over het geloof gesproken. Waarom dat zo is,
vindt Otten een moeilijke vraag. In ieder geval weten we ons geen raad met de
dood. Terwijl het unheimisch is na te denken over hetgeen ons na de dood te
wachten staat, wordt de dood paradoxaal genoeg tot een nieuwe religie. Televisieprogramma’s
nemen een voorschot op het sterven, dat daarmee dichterbij gebracht wordt. Door
dit naar voren halen van de dood vergeet men te leven.
Brands haalt een voorbeeld aan dat Dick Swaab gebruikte over
een verpleegster die te doen had met een lijder aan het locked in syndroom. Hij vond dat ze niet goed was opgeleid.
Otten vindt dit een kras geval van doodverklaren. Volgens
hem begrijpt Swaab niet dat er communicatie was tussen de verpleegster en de
patiënt. Het levende contact leidde tot een boek The diving bell and the butterfly dat ook uitkwam als film.
Brands stapt over naar de documentairefilm Syvato (2005) van Viktor Kossakovsky,
waarin zijn tweejarige zoon zichzelf voor het eerst in de spiegel bekijkt. Hij
wordt, zegt Otten, verlost van zijn gevecht met zijn spiegelbeeld door zijn
vader die hem erop wijst dat zijn spiegelbeeld ook in de spiegel te zien is. Het
kijken in de spiegel is een transformatie, een rite de passage, waarover alle
essays van Otten gaan. Hij vindt zelf het vaderschap zijn belangrijkste overgangsmoment,
een transformatie van vrijblijvend leven tot de plicht om te zorgen en
onmisbaar te zijn. Tot slot leest hij het gedicht dat aan het eind van de
bundel staat en dat hij voorlas bij het verkrijgen van de P.C.Hooftprijs:
U hebt mij laten gaan
de weg van alle taal,
ik, opgeborrelde uit u,
geweld kwam ik en klonk als blup
en moest toen op in deze ene zin
die al uit stromen was gegaan
van boven naar benee en naar
de leegte oostwaarts ook,
ofschoon ik steeds een regel lager
doorgelezen kon zo lang u las althans,
maar u las sowieso zo lang ik was,
zelfs toen ik sloom meanderde
en dorst te talmen bij het ene punt
waarop ik in het zicht van het omspoelende
mij stelselmatig onbeantwoord meende
want mijn vraag werd kolossaal: waarom was u mijn wel en ik de blup -
juist toen moest ik er niet aan twijfelen
dat u mij las, jouw wel was ik
om te zijn teruggeweld uit jou.
ik, opgeborrelde uit u,
geweld kwam ik en klonk als blup
en moest toen op in deze ene zin
die al uit stromen was gegaan
van boven naar benee en naar
de leegte oostwaarts ook,
ofschoon ik steeds een regel lager
doorgelezen kon zo lang u las althans,
maar u las sowieso zo lang ik was,
zelfs toen ik sloom meanderde
en dorst te talmen bij het ene punt
waarop ik in het zicht van het omspoelende
mij stelselmatig onbeantwoord meende
want mijn vraag werd kolossaal: waarom was u mijn wel en ik de blup -
juist toen moest ik er niet aan twijfelen
dat u mij las, jouw wel was ik
om te zijn teruggeweld uit jou.
Hier
een eerder gesprek tussen Brands en Otten over zijn vertelling De vlek, hier mijn bespreking van The diving bell and the butterfly, hier
mijn bespreking van Zomergasten waarin Adriaan van Dis over de film van
Kossakovsky spreekt, hier
het gehele dankwoord van Otten op de site van NRC.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten