De jeugdherinneringen van Guus Luyters uit de eerste zeven
jaar van zijn leven
Onder de titel Lege stad gaan jeugdherinneringen schuil van
Guus Luyters uit zijn eerste zeven jaar in Amsterdam. Verzamelde herinneringen 1943-1950 staat er dan ook op de voorkant.
In zijn Vooraf zegt Luyters dat het
was als het vangen van vlinders. De eerste is gemakkelijk, maar na iedere
herinnering wordt het moeilijker. Toch weet hij een aardige collectie fragmenten
te verzamelen. De weckflessen, het bad in een teil voor de potkachel en de
paard en wagens van de leveranciers geven een fraai, herkenbaar tijdsbeeld van
de laatste jaren in de Tweede Wereldoorlog en eerste jaren daarna met hechtere familieverhoudingen
en weinig materiële middelen, maar misschien met meer tevredenheid, zoals in
het stukje waarin Guus in de koffiemolen de bonen voor zijn moeder maalt.
Heerlijk die geur.
Guus wordt in 1943 geboren in op een bovenwoning in het
Amsterdamse Geuzenveld. Hij heeft een goede band met zijn ouders en zeker met
zijn moeder die een verkoopsteropleiding heeft gevolgd en daarna monotypiste is
geweest, wat dat ook moge zijn. Voorlezen doet ze hem niet, maar dat wil niet
zeggen dat Guus geen interesse in taal ontwikkeld. Integendeel, hij is blij dat
hij van de bewaarschool naar de Glazen School mag. Zijn moeder hield wel van
versjes en ze zong veel. Zijn vader werkt in de fabriek in Amsterdam Noord.
Vaak gaan ze in de weekenden zeilen, hoewel Guus niet kon zwemmen en hij stilzitten
in de boot niet echt leuk vindt. Door het verhaal heen geweven is de
vriendschapsband met zijn ernstig zieke benedenbuurjongen Martin. Chronologisch
zijn de fragmenten niet. Met stukjes en beetjes past de puzzel rond de ziekte
van Martin en de ontwikkelingen in het gezin en de familie redelijk in elkaar.
De verhoudingen tussen de verschillende religies liggen in
de beschreven jaren duidelijk vast. De verzuiling zorgde ervoor dat Guus die
uit een sociaal democratisch nest komt, niet bij zijn katholieke vriendje Frans
thuis mag komen. Dat zijn toffelemonen, een term die ik nog nooit gehoord had.
De moeder van Guus mag van haar vader onder geen beding zingen in een kerkkoor.
Guus is af en toe wat recalcitrant, of misschien moet ik
zeggen dat hij zich niet alles maar laat aanleunen. Grappig in deze tijd van
het jaar is een bezoek van de Sint aan het bedrijf van de vader van Guus aan de
overkant van het IJ. ’Bij de fabriek was
het druk met kinderen. We werden naar een zaal gebracht met een toneel waarop
een man op een piano sinterklaasliedjes speelde. Wij moesten meezingen. Maar
dat deden we niet goed. Sinterklaas zou vast heel boos op ons zijn, zei de man.
Sinterklaas vroeg aan Piet wat hij van ons zingen vond. Piet vond dat we er
niets van terechtbrachten. Toen moest er een jongen bij Sinterklaas komen.
Sinterklaas zei tegen hem dat hij in het grote boek had gelezen dat hij een
vervelende rotjongen was die altijd zijn broertjes plaagde. Eigenlijk moest hij
in de zak, maar omdat Sinterklaas geen zin had om hem naar Spanje mee te nemen,
moest hij nu voor straf een liedje zingen.’
De stukjes zijn vaak zonder plot, zoals een impressie van
een visboer die met paard en wagen in de straat komt, een andere keer worden
verschillende zaken met elkaar in verband gebracht of, prozaïsch of meer
poëtisch, naast elkaar gezet, zoals in een van de laatste stukjes gebeurt: ‘Alle grote jongens hadden een zakmes. In de
bunkers van de Ringdijk lagen dode moffen. Mijn vader kon Engels praten. Martin
was ziek, maar zou weer beter worden. Ik kon lezen.’ Daarmee vat hij zijn
leven op zijn zevende zo ongeveer samen.
Het motto van Lege
stad: Geheugen, dief van mijn prille
jeugd komt van dichteres Rosa ter Beek (1960-1993), schrijfster van De zachte zebra (1991), over wie Luyters
in 2002 het korte leven van Rosa ter Beek schreef.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten