Biograaf over huisknecht en schrijver Jan Arends
Wim Brands toont alle werken van Jan Arends die in een nieuw
jasje zijn gestoken, waaronder de herziene biografie Angst voor de winter van de hand van Nico Keuning. Brands zegt dat
het geen groot oeuvre is, maar wel bijzonder. Arends schreef in een paar perioden
in zijn leven, een toneelstuk in een huis van een graaf, later in klinieken als
Endegeest in Leiden en het Willem Arntszhuis in Utrecht.
Nico Keuning declameert het gedicht Schande dat alles zegt over het leven van Arends, dat ongelukkig
was vanaf zijn jeugd in de Haagse Schilderswijk. Hij was een onwettig kind
zonder vader en met een ziekelijke moeder en werd al vroeg uit huis geplaatst
in een katholiek jongenspensionaat in Rijswijk. Toen dat in de Tweede
Wereldoorlog moest sluiten, vertrok Jan naar Amsterdam en verhuurde zich als huisknecht.
In 1951 werd hij opgenomen in Endegeest. Daar zette hij zich aan het schrijven,
onder andere van Keefman, dat
gebaseerd is op een medepatiënt.
Brands vraagt Keuning naar de klachten van Arends in
Endegeest.
Die waren onduidelijk. Arends was onmogelijk in de gezinnen
waar hij werkte, werd zo kwaadaardig dat de politie hem horizontaal moest
afvoeren. In zijn hysterie riep hij dat nog wel zou laten zien wie hij was. In het
verhaal Lente, herfst (1955), later
uitgegeven als Vrijgezel op kamers, schreef
hij het huisknechtschap. In het verhaal gaat een boekhouder op zoek naar een
kamer. Hij komt eerst bij een hoertje, vervolgens wordt hem een grote kamer
aangeboden die hem niet bevalt en tenslotte komt hij bij een wijf door wie hij
zich kan laten vernederen. Aan het eind wordt hij op een brancard afgevoerd
terwijl de vrouw hysterisch huilend achterblijft.
Brands toont een fragment van Frank Wiering uit een
verknipte uitzending van Het gat van
Nederland, waarin de welgestelde bazin van Arends over hem spreekt, gevolgd
door het commentaar van Arends zelf, die spreekt over een poenerig wijf en zijn
onderdanigheid aan haar, die hij prettig vond.
Brands zegt dat Arends de rollen omdraaide. Dat Arends zelf
dictatoriaal was.
Keuning vertelt over zijn agressie als knecht. Tijdens een
diner kon hij gekke bekken trekken en rode wijn morsen op het witte damast. Hij
diende ook niet meer op, was zelf beschonken, nam wraak.
Brands begint over de contrasterende milieus, waarin Arends
leefde.
Keuning zegt dat Arends als kind op een Vrije school tussen
hockeyende meisjes zat, waar hij zich niet thuis voelde. Op een foto kijkt hij
niet in de lens maar naar een meisje. Hij was er met zijn gedachten niet bij.
Er niet bij horen was essentieel voor zijn leven. Ondanks zijn erkenning als
schrijver werd hij steeds gekker. Hij kon niet op zichzelf leven.
Brands refereert aan Rudy Kousbroek die ooit zei dat Arends
voor de Nobelprijs in aanmerking was gekomen als hij meer werk als dat van
Keefman had geschreven.
Keuning roemt de kracht van het werk van Arends, geschreven
in eenvoudige bewoordingen zoals in het gedicht:
Een
kleine barst
wordt een scheur.
Een
scheur
wordt
een kloof.
En zo
staat de mens
alleen.
kleine barst
wordt een scheur.
Een
scheur
wordt
een kloof.
En zo
staat de mens
alleen.
Het werk is toegankelijk en tegelijk onheilspellend, zoals
het werk van Kafka.
Brands noemt Menno Wigman die het essay Gedichten als dunne bomen schreef bij de Lunchpauzegedichten (1974). De Chinezen waren onder de indruk van
zijn gedichten omdat hij zich beperkte tot de essentie. Enkele dagen voor de
publicatie ervan sprong Arends van vijf hoog uit een raam in Amsterdam. Inez
van Dullemen stelde dat Arends alleen met miskenning kon leven, niet met succes.
Keuning eindigt ermee dat Arends zich met succes zou conformeren aan de
maatschappelijke vormen.
Hier
mijn verslag van een gesprek met Wim Helsen over Arends, met daarbij nog enkele
gedichten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten