Persoonlijke reisverhalen met een literaire inslag
Twee jaar geleden maakte Auke Hulst naam met de autobiografische
roman Kinderen van het ruige land.
Daarin beschrijft hij de traumatische jeugd van Kai in het noorden van
Groningen zonder vader en een moeder die haar kroost verwaarloost. ‘Af en toe werpt de verteller ook een blik
vooruit naar het toekomstige beroep van Kai als reisschrijver, wat dat ook moge
inhouden,’ schreef ik in mijn recensie over deze roman. Buitenwereld, binnenzee geeft daarop een
duidelijk antwoord. We volgen Hulst op zijn reizen door de wereld. Vaak in
opdracht voor een krant of een tijdschrift. ‘Het schrijven heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat ik jaren en jaren
later, de wereld daadwerkelijk heb kunnen bereizen,’ zegt de auteur in een
stuk dat overigens over zijn geboortegrond Groningen gaat.
In het Woord vooraf
vertelt Hulst over de reisangst die hem eerder in de greep hield. ‘In de jaren dat voor jonge mensen de wijde
wereld lonkt, verschanste ik me in eigen hoofd en huis. Ik ging wel de deur
uit, maar mijn actieradius beperkte zich tot supermarkt, bioscoop, boekhandel
en poolcafé.’ Een openhartige betekenis die meteen sympathiek klinkt.
Tenminste niet zo’n bombastisch geluid als wel eens door reisschrijvers gebezigd
wordt.
De eerste reis was met zijn broer Hans, een journalist, naar
Birma. ‘Ik stemde in uit fatalisme, maar
de ervaring zou me de ogen openen.’ Ze verbleven in een hotel waar George
Orwell eerder gast was en raken maar niet gewend aan de slaafse mentaliteit van
de gidsen. Daarna volgden vele reizen, met een voorkeur voor Japan en Amerika.
De wereld is een boek, zo begint het Woord
vooraf, maar het tegenovergestelde is net zo waar. Lezen en reizen zijn
complementaire activiteiten. Dat zijn reizen vaak schrijvers tot onderwerp
hebben, maakt de verbinding alleen maar hechter. In de jaren 2007-08 was Hulst
in San Francisco, eerst met vrienden, daarna met een geliefde. Het leverde hem
het inzicht op dat de zomer van liefde een winter van misnoegen baarde, maar
toch bezweert Hulst dat de werkelijkheid de droom nooit helemaal zal
verdringen.
We lezen onder andere over mijmeringen bij het graf van Jack Kerouac, de Indian
summer in het noordoosten de Verenigde Staten waar Thoreau in 1854 zijn Walden
schreef en over het verblijf van Rimbaud in de stad Harar in Ethiopië. Japan
komt ruimschoots aan bod. Zijn eenzaamheid in Tokio na een breuk met zijn vriendin
en een mooi gecomponeerd stuk over een interview met Haruki Murakami voor NRC
Handelsblad op Hawaii.
Beschouwelijke non fictie stukken worden afgewisseld met
boeiende verhalen, zoals over beleggingsadviseur Gregor die naar Moermansk
treint en daar wordt gearresteerd op verdenking van spionage. Een ander
ingrijpend verhaal gaat over een oorlogsveteraan uit Nebraska die met vervalste
herinneringen leeft.
Tenslotte beschrijft Hulst de professionele reiziger in
vergelijking met een toerist. Ik had verwacht dat hij net als Pepijn Vloemans
positief over de eerste zou zijn, maar dat is niet zo. ‘Je voelt het zodra je met ze in aanraking komt. Het zoekende, de onrust,
de ontevredenheid.’ Het zijn volgens Hulst mensen op jacht of op de vlucht.
Daarnaast kan men reizen zien als een broodnodige oefening in nederigheid. Bij het
zien van ambachtslieden die in de Ethiopische hoofdstad Adis Abeba leven, sterven
en gelukkig zijn, zou de reiziger zich moeten schamen. Dat lijkt me nou
onnodig. Hulst schrijft persoonlijk en neemt de lezer mee als ware hij een
vriend op zijn literaire reizen. Het is heerlijk om in de luie stoel zijn
ervaringen te absorberen.
Hier
mijn recensie van Kinderen van het ruige
land, hier
Wat hebben we weer genoten van Pepijn
Vloemans.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten