Over poëzie valt moeilijk te praten
Het is alweer enige tijd geleden dat ik Sasja Janssen (1968),
die ooit begon als prozaschrijfster, hoorde voordragen. In 2012 trad ze op tijdens
de Avond van nieuwe Poëzie in Landgraaf en las ze voor uit de bundel Verlaat. Na het gesprek dat Jeroen van
Kan met haar heeft, leest ze het gedicht Flatterzunge
voor uit haar nieuwe gedichtenbundel Happy.
Dat gaat over een muziektechniek waarbij men blaast een tegelijk een rollende r
maakt. Ze kent dit omdat ze lang fluit speelde.
Van Kan zegt dat de titel van de bundel omineus klinkt.
Janssen antwoordt dat ze het eerder niet als titel gekozen
had omdat het zo’n lelijk woord is, maar het eerste gedicht dat ze na haar
vorige bundel schreef, luidde aldus, naar aanleiding van een Engels liedje dat
toen grijsgedraaid werd op de radio. Ze wordt zelf niet gelukkig van de term,
zoals ook geldt voor andere termen die uit het Engels komen. Ze moest aan John
Austin denken, een taalfilosoof die de voorwaarden formuleerde waaraan een
taalhandeling dient te voldoen.
Van Kan zegt dat haar reactie op de term anders is dan die
van de meesten anderen. Hij haalt ook een andere term aan die in haar bundel
voorkomt, namelijk in je kracht gaan staan.
Janssen antwoordt dat de laatste term past in de idee van het
loslaten, ook al is onduidelijk hoe men dat dient te doen. Het gaat eerder om
algemeenheden die geen troost bieden. Wel wordt ze gelukkig van het schrijven
van poëzie. Daarmee stelt ze een daad van zijn, vertelt ze zichzelf iets en
geeft ze iets terug.
Van Kan vraagt of ze moet weten waar ze in haar gedichten
naar toe wil.
Janssen antwoordt dat ze dat liever niet weet. In Happy schrijft ze over het leven dat nu
plaats vindt en vroeger en ideeën die met elkaar verweven zijn. Na enkele
zinnen neemt het gedicht het van haar over en dwingt haar een bepaalde kant op
te gaan. Dat is verrassend. Ze vergelijkt het met het gedicht Het kind en ik van Nijhoff waarin kind
en schrijver met elkaar verweven zijn. Poëzie gaat om het bevrijden van wat er
niet staat.
Van Kan vraagt wanneer er verwantschap tussen de gedichten
ontstaat.
Janssen zegt dat dit soms iets van de lange adem is. Ze
vertelt haar studenten dat het wel ergens samenkomt omdat het allemaal uit
dezelfde koker komt. In Happy
ontdekte ze dat meerdere gedichten een Engelse titel droegen. Tijdens het
rangschikken ontstaat soms een rode lijn, die ook voor haarzelf nieuw is. Soms
helpt een recensie om een nieuwe invalshoek te ontdekken. Tijdens de
voorbereiding van dit gesprek probeerde ze de bundel te analyseren en zag ze
meer overeenkomsten bijvoorbeeld in de vorm van de ballade. Ze gebruikte een
motto van Nijhoff voor de bundel dat verwijst naar een land dat er niet is.
Poëzie neemt je mee daarnaartoe.
Van Kan zegt dat het een nieuwe werkelijkheid schept.
Janssen antwoordt dat ze de wereld een plek geeft in
zichzelf. Daarom gebruikt ze liever poëzie dan gewone taal.
Van Kan merkt op dat het lastig is om over poëzie te praten.
Janssen beaamt dat de dichter soms ook niet precies weet wat
hij of zij doet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten