Over onze permanent beslagen buitenspiegel
De innemende historicus Piet de Rooy begint met een
verklaring van de titel van zijn boek dat over de Nederlandse politieke cultuur
van modern Nederland gaat. Ons stipje op
de waereldkaart is een uitspraak van Rutger Jan Schimmelpenninck, gedaan in
het eerste parlement dat Nederland kende. Deze, naar Frans voorbeeld
ingestelde, Nationale Vergadering bestond uit negentig personen die heel
verschillend dachten over de toekomst van de zeven gewesten. Het idee van een algemene
grondwet werd als onuitvoerbaar bestempeld door sommigen die voorstanders waren
van de stadsstaat van Rousseau. Anderen stelden een federatie als de Verenigde
Staten als voorbeeld, hetgeen Schimmelpenninck bracht tot zijn uitspraak dat
een grondwet dan zeker niet zou misstaan voor ons stipje op de wereldkaart. Het
leek De Rooy een mooie opener voor zijn boek.
Wim Brands haalt het begin van een ander gezegde aan dat
door De Rooy wordt afgemaakt: het is schoner
het zedelijkste dan het machtigste land op aarde te zijn. De Rooy noemt het
een oversprongbeweging, omdat wij weinig voorstellen vergeleken bij andere
landen en daarom iets anders kiezen waarin we ons kunnen onderscheiden. Hiermee
overstijgen we onze machteloosheid. Brands brengt het vingertje in herinnering
dat volgens De Rooy al sinds het begin van de negentiende eeuw geheven wordt.
Thorbecke noemde ons land de proeftuin van de beschaving en vandaar uit werden
vanzelf een gidsland.
Brands haalt een slogan aan van zijn achternaamgenoot
Maarten die Nederland vergelijkt met een permanent beslagen buitenspiegel. De
Rooy noemt het zelf bijziendheid, voortkomend uit onze zelfgenoegzaamheid.
Brands wil het niet hebben over conflicten, strijd en
toevalligheden die ons land maakten tot wat het geworden is, maar stelt onze huidige
houding ten opzichte van het conflict in Oekraïne aan de orde. De Rooy stelt
dat we ons sinds kort realiseren dat de wereld geen vredelievend oord is en dat
het bij geopolitiek altijd om macht gaan. Door onze neutraliteit in de Eerste
Wereldoorlog - door historici een oercatastrofe genoemd, die de Tweede
Wereldoorlog en de Koude Oorlog veroorzaakte - zijn we een cruciaal feit vergeten,
namelijk dat vrede een periode tussen twee oorlogen is.
Brands merkt op dat De Rooy op een rustige toon
vernietigende uitspraken kan doen.
Hij begint over De Tocqueville die over de tragiek van een
klein land heeft gesproken.
De Rooy beaamt dat een klein land zich niet teveel ambities
kan veroorloven, maar zich alleen economisch kan ontwikkelen als er
binnenskamers rust heerst. Keerzijde hiervan is een conformisme en een in
zichzelf gekeerd zijn. In dit verband zegt hij dat malcontenten - als
Multatuli, Busken Huet en Hermans vroeger en Grunberg nu - uitgedreven werden
en zich in het buitenland vestigden.
Brands brengt een recent voorbeeld in. De plaats in het
overleg die Nederland geweigerd werd om als bondgenoot van de Verenigde Staten
op te treden tegen IS. De Rooy zegt dat er alleen een plaats voor ons is als
anderen die ons geven. Het helpt als we niet alleen maar kluitjesvoetbal in de
polder spelen, maar, zoals in de jaren vijftig over Europese integratie, met
een duidelijk perspectief over ons buitenlands beleid komen. De politiek dient ideeën
in te brengen over verdere Europese integratie en daarbij niet bang te zijn
voor al te mondig geworden burgers.
Een mooie taak straks voor Bert Koenders, lijkt me.
Hier
mijn meer inhoudelijke verslag van de lezing van Piet de Rooy over Ons stipje in Athenaeum Boekhandel
Haarlem.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten