Onderzoek naar de weinig gewetensvolle Nederlandse handelsgeest
Sociaal geografe en tegenwoordig ook directeur van een
basisschool Cordula Rooijendijk was al eerder te gast bij Wim Brands, toen om
te spreken over haar boek over waterbeheer. Ze schreef ook al over computers. Ditmaal
gaat het over de geschiedenis van de Nederlandse handel. De variëteit aan onderwerpen
heeft ermee te maken dat Rooijendijk een boek gaat schrijven over een onderwerp
waar ze weinig van af weet. Ze duikt er dan helemaal in. Vrije jongens ontstond toen ze aardappelen schilde en Balkenende
hoorde spreken over de VOC. Dat we die mentaliteit weer moesten oppakken.
Door de Nederlandse handelaren na te reizen kreeg ze veel
informatie, vooral over de Hanze, een stedenverbond in Europa, bedoeld om de onderlinge
handel te vergemakkelijken. Door haar reizen verbond ze zich met het verleden. In
Gdansk zag ze bakstenen huizen en in Bergen, Noorwegen, staan nog steeds de weliswaar
gerenoveerde huizen van de stokvisvaarders. De Hanze was vele malen groter dan
de VOC en een voorbeeld voor het laatste handelsverbond.
Rooijendijk neemt in Vrije
jongens een fictieve hoofdpersoon als uitgangspunt en kruipt in diens huid.
Het verhaal loopt van de vroege veertiende eeuw tot heden. De eerste periode
was het moeilijkst te beschrijven omdat ze daar weinig informatie over had.
Het gesprek gaat verder over verschillen tussen handelende
families. De Amsterdamse familie Van Eeghen, die nog steeds bestaat, stelde de
fatsoenlijke handel voorop en was daarmee een uitzondering in hun tijd.
Rooijendijk portreert deze familie vooral in de negentiende eeuw. Dit handelshuis
handelde in linnen en graan maar wilde niets met de VOC en de slavenhandel te
maken hebben. Als doopsgezinden gingen ze uit van de basisgedachte dat ze het
evenwicht in de wereld niet mochten schenden. Ze investeerden daarom in
droogmakerijen en leefden sober, waardoor ze veel geld overhielden bij hun
overlijden.
Tegenover deze familie staat de familie Van Hoboken uit
Rotterdam, die representatiever was voor de . Rooijendijk portretteert hen rond
1850. Ze verdienden veel geld met kaas en met de slavenhandel. Daarvoor kregen
ze toestemming van de koning. Omdat in Nederlands Indië veel soldaten dood
gingen was een nieuwe aanvoer nodig. In eerste instantie maakte men gebruik van
negerrecruten die op vrijwillige wijze werden ge, maar omdat dit niet genoeg
opleverde kocht men later slaven. Van Hoboken verscheepte de slaven zonder blikken
of blozen naar Nederlands Indië. Voor hen was het gewone vracht.
Wim Brands vraagt naar onze spastische houding ten opzichte
van het slavernij verleden.
Rooijendijk denkt dat de mentaliteit van het eigen gewin nog
steeds in ons zit. Als ze kijkt naar de champignonkwekers die Oost Europeanen
inhuren voor hongerlonen en ze een slechte huisvesting geven, zou je kunnen
zeggen dat we nog steeds meer op de Van Hobokens lijken dan op de Van Eeghens. Dat
zelfde gaat op voor onze wapenexporten waarmee we veel geld verdienen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten