Teleurgestelde intellectuelen zoeken steun bij elkaar
Voormalig sociaal psycholoog Diederik Stapel en schrijver
A.H.J. Dautzenberg krijgen van Wim Brands ruim de tijd om te vertellen over hun
brievenboek De fictiefabriek, waarin
ze over ingaan op recente problemen die zij in het leven tegenkwamen. Stapel
werd in september 2011 betrapt op fraude met wetenschappelijk onderzoek,
Dautzenberg kreeg het zwaar te verduren over zijn lidmaatschap van
pedofielenvereniging Martijn. Gelukkig houdt Brands kritische
afstand.
Aan het begin van het gesprek zegt Stapel dat hij moeite
heeft om stil te zitten. Ook tijdens de gesprekken met Dautzenberg ijsbeerde
hij vaak terwijl zijn vriend stil op zijn stoel zat. Het tekent de ongedurige
ex wetenschapper en de stoïcijnse theoreticus. Overigens kwam het verhaal
over het afstaan van een nier aan een patiënt in de roman Samaritaan (2011) van Dautzenberg, een feit dat later verzonnen
bleek, in het geheel niet ter sprake. Het verkennen van de verhouding tussen fictie
en werkelijkheid was zijn diepste motivatie om met dit boek bezig te zijn.
De vriendschap begon met een mailtje van Stapel naar zijn
stadsgenoot met een noodkreet. Dit mailtje vormt ook het begin van De fictiefabriek. Dautzenberg pakte de
boodschap op en bracht een nacht door met Stapel in een café. De heren
herkenden veel in elkaar. Stapel zag Dautzenberg als een vrijzinnig denker die hem
diepgang kon verschaffen. Ook voor Dautzenberg kwam het contact als een
bevrijding. Hij zegt dat Stapel er stoer uit zag in zijn leren jack, maar angstig
oogde. Hij adviseerde Stapel niet meer te buigen.
Brands begint over de fraude die Stapel pleegde, maar de
laatste is het daarmee niet eens. Hij vindt dat een karikatuur en is inderdaad
niet van plan om te buigen. Het is ook maar de vraag of hij ontmaskerd is. Hij
vindt de kritiek in ieder geval disproportioneel. Dautzenberg spreekt over de
behoefte om straf op te leggen, voortkomend uit ons ontzag voor de wetenschap die
net als de religie vroeger, een metafysische leegte moet opvullen. Stapel vult
aan dat de wetenschap helemaal niet zo’n hecht bouwwerk is, maar dat er een
extreme behoefte is dat wel te geloven. Hij vertelt een verhaal over geld dat
medici van de farmaceutische industrie zouden krijgen. Dautzenberg haalt de
oorlog in Irak erbij die, op grond van discutabele feiten, nog meer chaos
veroorzaakte.
‘Wat is er mis mee dat ik de wetenschap zou ontheiligen?’
roept Stapel verontwaardigd uit, al was de manier waarop hij dat deed verkeerd.
Brands vraagt wanneer hij erachter kwam dat de reacties op zijn vervalsingen
een karikatuur waren. Dat was na enkele maanden, toen de kranten vernietigend
over hem schreven. Dautzenberg valt Stapel bij. In feite heeft hij niet zo veel
fout gedaan. Ook zonder onderzoek zijn hypothesen vatbaar voor meerdere
interpretaties.
Brands bijt zich vast in het buigen dat Stapel niet zou
moeten doen. Hij hoorde van een gewaardeerd maar niet nader te noemen persoon
dat het prima was dat Stapel in Ontsporing
(2012) zijn fouten had toegegeven maar dat hij niet weer zo snel op het podium zou
moeten klimmen. Stapel reageert gebeten. Hij zegt verschillende keren dat hij deze
onbekende persoon wel wil spreken. Hij is, hoewel hij zich nog steeds gebonden
voelt, blij dat hij zich kan uiten. Hij gebruikt het beeld van een schooljongen
op de speelplaats die met vastgebonden armen staat maar in ieder geval zijn
zegje kan doen. Dautzenberg staat naast hem en vraagt waarom wetenschappers
harder worden aangepakt dan politici, voetballers of bankiers.
Brands gooit het over een andere boeg. Hij waardeerde de
passages van Stapel in het boek over zijn taakstraf. Die vervulde Stapel op een
begraafplaats. Hij praatte er met getalenteerde personen die ook een taakstraf
hadden en niet begrepen waarom ze die gekregen hadden.
De fictiefabriek
gaat over de rol van de mens in opstand. Daar staat hij voor. Buigen komt niet voor
in zijn woordenboek.
Deze reactie is verwijderd door de auteur.
BeantwoordenVerwijderen