De lotgevallen van een overtollig mens
Een romanschrijver schrijft vaak hetzelfde boek en voor
Joseph Roth gaat dat zeker op. Het verlies van het Habsburgse ofwel Oostenrijk-Hongaarse keizerrijk was zo
dramatisch dat hij daar nooit overheen gekomen is. Ook in Vlucht zonder einde (oorspronkelijk uitgegeven in 1927) is de hoofdpersoon weer dolende, tot hij eindigt in Parijs,
de stad met de vermolmde huizen. ‘Hier was volgens hem zijn plaats en zijn
ondergang. Hij leefde van de geur van verrotting en voedde zich met molm, hij
ademde het stof in van de in verval rakende huizen en luisterde verrukt naar
het gezang van de houtwormen.’
De verhalen met steeds dezelfde tragiek blijven zeer de
moeite waard want de manier waarop Joseph Roth over zichzelf en de wereld
schrijft bezit eeuwigheidswaarde. Hij wijst ons erop dat we dolende zielen zijn.
Zelfs al hebben we onze zaakjes schijnbaar goed voor elkaar, we blijven
schimmen. Dit geldt zeker voor de hoofdpersoon Franz Tunda uit Vlucht zonder einde als hij de
hypocriete stedelingen uit Parijs bekijkt bij het herdenkingsmonument voor de
gevallen soldaten uit de Eerste Wereldoorlog onder de Arc de Triomphe: ‘Soms had
Tunda het idee dat hijzelf daarbeneden lag, dat wij allen daarbeneden lagen die
uit een vaderland vertrokken, sneuvelden, begraven werden of terugkeerden –
want het is om het even of we begraven of gezond zijn. Wij zijn vreemden in
deze wereld, wij komen uit het schimmenrijk.’
Franz Tunda woonde in het Oostenrijk-Hongaarse keizerrijk en
ging in dienst van de keizer de Eerste Wereldoorlog in. In het begin van de
roman is hij in Siberië terechtgekomen bij een man die hem heeft aangenomen als
zijn broer. Omdat Tunda geen kranten leest weet hij pas een jaar later, in het
voorjaar van 1919, dat de oorlog voorbij is. Hij wil meteen terug naar zijn
verloofde, Irene, dochter van een potlodenfabrikant, maar zo snel gaat dat niet.
In de Kaukasus ontmoet hij de onstuimige Natasja, die anders
dan Franz haar hoofd vol heeft van de Russische revolutie. Ze raakt verliefd op
hem maar veracht zijn burgerlijkheid en de burgerlijke schrijvers: ‘Jullie
schrijvers zijn blind of omgekocht, ze geloven in jullie architectuur, ze
schrijven over gevoelens in plaats van over zaken, over het hart in plaats van
over geld, ze beschrijven de kostbare schilderijen aan de muur en niet de
rekeningen bij de bank.’
Hoewel Tunda zich verweert dat mensen zoals hij geen offers
voor de revolutie brengen maar zelf de revolutie zijn, komt natuurlijk helemaal
niet aan bij Natasja.
Hij treft het beter met de innemende Alja, het nichtje van
een stompzinnige pottenbakker uit Bakoe, op wie hij verliefd wordt. Hij gaat echter
aan de rol met een welgestelde Parisienne die met man en assistent Bakoe bezoekt.
Later volgt hij haar weg, nadat hij in Wenen gehoord heeft dat Irene inmiddels
getrouwd en ook in Parijs woont. Hij maakt eerst nog een tussenstop bij zijn
broer George, een musicus die in Duitsland woont met Klara, die hij meer een
kameraad dan een echtgenote vindt.
Omdat hij weet waar madame G. woont zoekt hij contact met
haar, maar de toenadering slaat om in afstandelijkheid als G. een foto van
Irene ziet. Wat te doen? Hoe aan geld te komen? De berooide Franz maar realiseert
zich dat het heden sterker is dan het verleden en dat hij geen beroep meer kan
doen op zijn vroegere status. ‘Tunda was iemand die uit een door aardbevingen
verwoeste stad komt, en die door de argelozen wordt ontvangen alsof hij zojuist
uit een op tijd binnengekomen trein is gestapt.’
Hij krijgt van een weldoener geen geld, maar wel een baantje
aangeboden als taalleraar bij een gegoede jonge vrouw die de Duitse taal wil
leren omdat ze naar Duitsland wil. Niet toevallig is zij de vriendin van Irene.
Deze laatste herkent Franz zelfs niet meer als ze hem tegenkomt. Franz moet van
zijn kant ook weinig meer hebben van vrouwen van haar slag. ‘Ze waren allemaal
mooi. Ze bezaten een schoonheid van een soort. Het leek of hun Schepper een grote
hoeveelheid schoonheid gelijkmatig over hen had verdeeld, maar niet genoeg om
hen van elkaar te onderscheiden.’
De taal, zoals uit bovenstaande citaten mag blijken, is
onopgesmukt en beeldend. ‘De raderen van de zet- en drukmachines begonnen te
draaien, dat waren de molens van de revolutie,’ schrijft Roth, die zich ook vaak
bedient van een ironische ondertoon. Terugkijkend op zijn tijd in Rusland
schrijft hij dat hij daar in een vreemde spagaat zat, omdat hij steeds vreesde
geobserveerd te worden: ‘Je bent onschuldig. Maar omdat je je best moet doen om
onschuldig te lijken, merken de anderen dat je je best doet. Dan ben je bang
dat ze misschien niet meer denken dat je onschuldig bent.’
Arnon Grunberg meldt in zijn Inleiding Op intieme voet met de ondergang dat Roth de tekst van de eerste
persoon in de derde persoon heeft omgezet. Vandaar, zegt Grunberg, dat de
dagboekaantekeningen van Tunda wat vreemd aandoen in het geheel. Al eerder echter
in hoofdstuk VII van dit boek dat is opgebouwd op hoofdstukjes van zo’n twee à
drie bladzijden, mengt Roth zich in het verhaal. Later noemt hij Tunda
onbetrouwbaar vanwege zijn verlangen naar vrijheid. Roth is ook degene die
Tunda helpt zijn teksten - Siberische verzinsels noemt Roth ze, uitgegeven te
krijgen in Berlijn.
Het gebeeldhouwde hoofd van Roth op de omslag zegt veel over
diens doorleefdheid. Vlucht zonder einde
leest niet echt soepel weg. Het gaat Roth minder om de anekdote als wel om de
boodschap. Om verkeerde strevingen in het leven, zoals de culturele elite doet
die samen klit en zich in haar gemakzucht en rijkdom wentelt. Het zijn deze
indrukken die het sterkst blijven hangen. Joseph Roth is iemand die ons eraan herinnert
als we verkeerde keuzen maken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten