De Belgische Anne Frank legde de gruwel van de oorlog in
schilderijen vast
De Vlaamse journalist en schrijver Mark Schaevers schreef Orgelman over het schildersleven van de Duitse schilder
Felix Nussbaum, die een groot deel van de oorlog ondergedoken zat in Brussel en
daar de gruwelen van de oorlog schilderde. Dit werk is na de oorlog teruggevonden.
De druk pratende Schaevers, die, zoals hij zegt, dubbel
probeert te leven, kwam op het spoor van zijn onderwerp omdat hij eerder schreef
over Duitse auteurs die in exil verkeerden zoals Joseph Roth en Stefan Zweig en
daardoor in 2001 schilderijen van Nussbaum zag die hij meteen vergeleek met het dagboek
van Anne Frank. Helaas is het huis waar Nussbaum die schilderijen maakte
afgebroken. De Brusselse overheid had geen idee wie ze in hun gemeente huisvestte.
De vierhonderd werken belandden in Osnabrück, vier ervan hangen in het Joods
Museum in Brussel.
Wim Brands zegt dat de vergelijking tussen Anne Frank en
Nussbaum opgaat tot in Auschwitz.
Schaevers vertelt dat in 1940 alle joden in België waaronder
Nussbaum werden opgepakt en naar een kamp in Frankrijk gestuurd. Zoals Primo
Levi een beeld schetste van het concentratiekamp in Is dit een mens?, zo schilderde Nussbaum deze ontluisterende werkelijkheid. Het moet een
slag voor hem geweest zijn om in Auschwitz aan te komen en al te weten wat hij daar
zou aantreffen en wat hem te wachten stond. In zijn verbeelding had hij de ontmenselijking
al geregistreerd.
Brands vraagt wat Nussbaum bezielde om later, ondergedoken
in Brussel, de ellende te blijven schilderen.
Schaevers zegt dat hij erdoor bezield werd. In 1931 was zijn
werk al een sensatie in de New York Times, maar de bejubelde viel in een zwart
gat. Hij werd een orgelman zonder echo. Kunst is een afspraak tussen kunstenaar
en publiek, doceert Schaevers en die viel in duigen.
Brands moet denken aan een schrijver die, gevraagd of hij
zou doorschrijven op een onbewoond eiland, dit bevestigde, hoewel het
onwaarschijnlijk zou zijn dat hij dit zou doen, maar Nussbaum was wel zo
iemand.
Schaevers antwoordt dat diens oorlogsdoeken een onvergetelijke
blik werpen op de achtervolgde die men niet meer loslaat. In die zin is er
sprake van een overlevering. De exil kunstenaars maakten hun kunst in extreme
omstandigheden. Stefan Zweig schreef in New York dat zijn concentratie daar gewond
was. Nussbaum schilderde met de gekwetstheid van de onderduiker. De schotwond
in zijn hart wist hij op het doek over te brengen.
Brands onderschrijft dat hij met zijn salto mortale toch nog
iets wist te doen.
Volgens Schaevers schilderde Nussbaum de ondergang van de
wereld. Hij putte hoop uit het feit dat de kunst zou overleven en voegde zelfs
een komische noot toe, zoals een partituur in een hoekje van een doek, dat door
een suppoost in Osnabrück werd herkend als The
Lambeth Walk uit de Roaring Thirthies en door hem meegezongen.
Brands moet denken aan een man die een gesprek voert en dan door
de telefoon te horen krijgt dat hij niet lang meer te leven heeft, maar
vervolgens het gesprek hervat alsof er niets aan de hand is. Hij vraagt
nogmaals wat Nussbaum toch gedreven heeft.
Schaevers meent dat het levensdrift is.
Met de dood in de ogen, voegt Brands daar aan toe.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten