Moderne muziek is al het leren van een nieuwe taal
Pianist, componist en dirigent Reinbert de Leeuw was onlangs
in het nieuws vanwege zijn 75-ste verjaardag en een biografie, waarmee hij niet
al te blij was. Onlangs was De Leeuw te horen in Vrije Geluiden. De presentator bracht een bezoek aan de partituurkamer van De Leeuw, hoorde over een nieuwe partituur en reikte hem enkele prijzen uit. Aan het eind van 2013 herhaalde het muziekprogramma
een eerder gesprek uit 1987 in het kader van Het Interview tussen Cherry Duyns en De Leeuw.
De Leeuw (1938) kan zich niet herinneren wanneer hij voor het eerst
klassieke muziek hoorde, maar hij werd op zijn zevende gegrepen door de
pianomuziek van Chopin. Zijn ouders, die beiden psychiater waren, hadden een passepartout
voor concerten en zelf weinig tijd om die te bezoeken, maar hun zoon Reinbert wel.
Die begon ook te componeren. Hij dacht zelf dat hij op zijn achtste, negende hetzelfde
deed als Chopin, maar begreep later dat zijn composities erg simpel waren. Hij
had een buurjongen, de latere dirigent Hans Vonk, die daartoe meer talent bezat
maar liever buiten voetbalde.
Muziek vormde een onderdeel van zijn opvoeding. Het hoorde
erbij dat men een instrument bespeelde. Er stond een piano in huis. De Leeuw
ging pas na het conservatorium na een aantal jaren Nederlands gestudeerd te hebben.
Nadeel was dat hij laat met muziek begon, voordeel dat het een zeer bewuste
keuze was.
De muziek geschreven tussen 1870 en 1920 werd zijn passie.
Alle eerdere muziek was een aanloop naar die periode, waarin genialiteit zich
samenbalde. In de tien jaar voor de Eerste Wereldoorlog kwamen er meer nieuwe
ideeën op dan nadien. Het tonale systeem werd verlaten. De breuk tussen
componist en publiek is daarop terug te voeren. Men kan daar meer dan een leven
aan wijden.
De Leeuw laat het verschil horen tussen een dissonant die
opgelost wordt in een consonant of, zoals Chopin doet, de spanning laten
voortduren in andere dissonanten. Wagner en Liszt maakten er een principe van
om de harmonie te laten verdwijnen. Op het eind van zijn leven zocht de laatste
met een enorme uitdrukkingskracht naar een nieuwe taal. De Leeuw laat een
fragment horen uit Via Crucis, waarin
de D een bijzondere rol speelt, omdat die niet eerder in het stuk voorkomt. Hij
werd erdoor geïntrigeerd, omdat de schoonheid ervan niet te verklaren valt. Hij
vreesde onbegrepen te zijn en was blij dat ook anderen tijdens de uitvoering
erdoor ontroerd werden.
In de moderne klassieke muziek ontbreekt de basis, de grond.
Daardoor ontstond veel verwarring en agressie, vooral in de begintijd, tachtig
jaar geleden. Het is ook moeilijk te bevatten. Het is als het leren van een
nieuwe taal. De Leeuw moet er zelf ook moeite voor doen, maar heeft ontdekt dat
er rijke werelden open gaan als men dat doet. De breuk tussen componist en
luisteraar is nog niet geheeld. Die is min of meer onherstelbaar.
Duyns zegt dat hij de hele dag achter de piano zou zitten
als hij zo mooi kon spelen. De Leeuw deed dat vroeger ook wel, maar sinds het
zijn vak is, is alles gericht op de uitvoering op het podium. Het nadeel van
muziek is dat het vluchtig is, maar anderzijds is de eenmaligheid de charme ervan.
De Leeuw houdt dan ook niet van opnames, die de muziek stollen in de tijd. De
essentie is dat het iedere keer weer opnieuw ontstaat. Het vastleggen zou
verboden moeten worden. Hij speelt Satie tegenwoordig sneller dan vroeger, zegt
men, maar zelf weet hij dat niet. Zo hoort het, zegt hij. Tenslotte zet Duyns een
cassette op met een klassiek lied, waarnaar De Leeuw zeer bewogen luistert,
misschien wel het mooiste beeld uit dit boeiende interview.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten