De voorwaarde voor een goed sterfbed
Verpleeghuisarts en filosoof Bert Keizer schreef een boek
over de laatste levensfase met de ondertitel Lijden, lachen en denken rond het graf. Als verpleeghuisarts stond hij
31 jaar lang regelmatig aan een sterfbed. Zijn grote praktijkervaring maakte
het gemakkelijker om het stervensproces goed te begeleiden. Intuïtie is
opgestapelde ervaring, zegt Keizer, al kan men ook wel eens misgrijpen.
Wim Brands refereert aan zijn katholieke jeugd in Amersfoort.
Welke voorstelling had hij toen van de dood?
Keizer vertelt over de gemakkelijke overgang naar een andere
comfortabele toestand. Dat idee raakte hij kwijt op zijn dertiende levensjaar met
zijn eerste masturbatie. De hormonen verdreven de gedachte aan het hiernamaals.
Brands vraagt hem wanneer hij zijn eerste dode zag.
Keizer zag op zijn zevende zijn dode opa en oma, maar beter
herinnert hij zich zijn dode buurman met een opgerolde handdoek onder zijn kin.
Hij kende de man goed. Vond zijn overlijden bizar. Daarna volgden duizenden
anderen.
Brands vraagt of het went.
Keizer zegt dat de regie en de timing belangrijk is. Men
moet niet te snel of te langzaam sederen, ook nabestaanden moeten het gevoel
hebben dat het een goed sterfbed was.
Brands merkt op dat Keizer zelf als de dood is voor de dood.
Keizer noemt de dood een slecht arrangement.
Brands herkent daarin Wim T. Schippers, die het
onrechtvaardig vond dat hij net lekker bezig was en alweer moest ophouden.
Keizer onderscheidt twee angsten: enerzijds voor een slecht
sterfbed, bijvoorbeeld als men een slecht sederende arts treft en anderzijds de
angst voor de leegte. Zelfs de Stoa-filosofen die zeggen dat men er niet meer
is als men dood gaat, bieden hem geen troost. Hij vertelt over een 65 jarige patiënt
die hem vroeg welke leeftijd hij geschikt vond om te sterven. Keizer antwoordde
dat hij tachtig jaar mooi vond. Vijftien jaar later kwam de patiënt bij hem
langs met het verzoek om medicijnen om een eind aan zijn leven te maken. Keizer
overhandigde die, maar wel met veel twijfel. Hij hoorde vele jaren later dat de
patiënt na vijf jaar een natuurlijke dood was gestorven, maar dat de dosis die
hij binnen handbereik had, hem op de been had gehouden. Keizer zou er een
rotgevoel aan hebben overgehouden als de man eenzaam gestorven was.
Brands refereert aan de tijd dat Keizer in zijn beginjaren
als arts een moeder met kinderen van nog geen twintig jaar op haar verzoek levensbeëindigende
medicijnen gaf.
Keizer vertelt dat het in de duistere jaren van de
euthanasie was, toen die nog strafbaar was. Hij wachtte, om geen argwaan te
wekken, elders op het telefoontje dat de poging gelukt was.
Natuurlijk kan ook de arts uit Tuitjenhorn niet onbesproken
blijven, die een mannelijke patiënt een overdosis gaf en daarna, uit angst voor
de gevolgen voor hemzelf, een eind aan zijn leven maakte.
Keizer meent dat de arts, ondanks de veel te hoge dosering,
toegediend aan de benauwde patiënt, te snel in de beklaagdenbank gezet is. Ook zelf
had hij te snel zijn oordeel klaar, terwijl de arts alles keurig gemeld had.
Wellicht was hij niet zo geestelijk uit evenwicht als men aannam.
Brands wil weten wat de verwarring was die daar speelde.
Keizer vindt dat het snelle oordeel niet klopte. Het gaat
daarbij om mensen die er geen weet van hebben hoe het eraan toegaat bij een
sterfbed. Natuurlijk had de patiënt in Tuitjenhorn geen goed sterfbed, want de
timing was beroerd, maar daarmee is niet alles gezegd in deze zaak.
Brands vraagt hem naar het verhaal over de euthanasie van
een patiënt waar Keizer tevreden over was, maar een co-assistent het te kwaad
mee kreeg.
Keizer zegt dat ze huilend naast hem door de gang liep,
terwijl hij opluchting voelde dat het proces voorbij was.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten