Sterk debuut over ambtenaar die in de knel zit
In de eerste roman van Judy Westerveld belanden we in de
wereld van de departementale adviesbureaus. Meer toegespitst gaat het over het Bureau
voor Visie en Verbinding dat, met alle machinaties die daarbij horen, het
ministerie van OC&W adviseert inzake het primair onderwijs. Op dat bureau
werkt hoofdpersoon Evert, maar niet met tevredenheid, meer om de hypotheek van
zijn huis te kunnen betalen en de frivole studie van zijn vrouw Laura te kunnen
bekostigen. Salarisschalen vormen een belangrijke stimulus in dat soort
werkkringen. Evert zit in een lagere loonschaal dan zijn collega’s maar staat doodsangsten
uit om zijn baan te verliezen. Met zijn 37 jaar oud heeft hij nog een leven
voor zich, maar hij staat al met twee benen in zijn graf.
Langzaamaan komen we te weten dat Evert eerder een
verhouding had met Marieke, die de vrijzinniger was dan de burgerlijke Laura, maar
die het uitmaakte omdat Evert volgens Marieke te weinig moed ten toon spreidde.
Evert zit gebakken aan zijn rol van doorsnee ambtenaar, die in het keurslijf van
het werk zit. Hoewel hij korte tijd een psycholoog heeft bezocht om zich daaruit
los te maken, heeft hij toch eieren voor zijn geld en voor zekerheid gekozen.
Het is een klassiek probleem dat de schrijfster aankaart.
Kiest een man voor zekerheid of voor zijn passie? Westerveld beschrijft met
verve de beknelling waarin de op zekerheid gokkende Evert steeds meer terecht
komt. Die wordt aangehaald door Sarah een nieuwe medewerkster op het ministerie
die daar een frisse wind wil laten waaien. Tijdens de kennismaking schatten de collega’s
van Evert de knappe meid eerst nog in als een elfie (iemand die in schaal 11
zit, rs) maar vergissen zich zij behalve knap ook intellectueel veel aan kan. Ze
wil gebruik maken van frisse ideeën, die door Evert aangeleverd lijken te
worden, maar in werkelijkheid uit de koker van een onbekende komen. Peter, de
baas van het bureau, krijgt het verzoek dat het bureau de nieuwe plannen in Den
Haag aan de minister moet presenteren.
Westerveld voert ons in in het dubbelspel dat rond Evert gespeeld
wordt. Het begint ermee dat hij ziet dat iemand na kantoortijd zijn beleidsadviezen
gecorrigeerd heeft. Hij weet niet goed wat hij daarvan moet denken en gaat op
onderzoek uit. Hij komt terecht bij een Algerijnse schoonmaker terecht die hij
er sterk van verdenkt hem moderne ideeën aan de hand doet. Evert haalt de man
over mee te gaan naar Den Haag, waar min of meer een ontknoping plaats vindt
met een onverwachte wending.
De taal waarin Westerveld het verhaal giet is niet echt
bijzonder, maar het vormt in ieder geval geen belemmering voor de inhoud. Het
oerdegelijke realisme waarvan zij zich bedient, blijkt bijvoorbeeld uit een
bezoek dat Peter aan de gezagsgetrouwe Evert brengt: ‘Nadat Evert de volgende
morgen de nieuwsberichten op internet heeft gelezen en besluit aan het werk te
gaan, komt Peter zijn kamer in. Hij heeft een vel papier in zijn hand. Snel
blaast Evert broodkruimels van zijn toetsenbord en schuift zijn half opgegeten
boterham opzij.’
Het karakter van Evert komt sterk uit het boek te voorschijn.
De laffe ambtenaar die door de hele roman heen vreest dat men zijn okselgeur ruikt
is en daartegen halfslachtige maatregelen neemt, is uit het leven gegrepen. Evert
zou wat graag meedoen met de collega’s maar is daar te timide voor. Misschien
moet hij een cursus slap ouwehoeren volgen, denkt hij. Als zijn vrouw dan ook
nog naar studiegenoot Bob lijkt over te lopen, is de klem min of meer volledig.
Dat deze loser knap in zijn vrije tijd hout snijdt, spreekt
in zijn voordeel, maar de lezer houdt toch een benauwend gevoel aan hem over,
waarmee gezegd is dat de schrijfster haar werk goed heeft gedaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten