Leer kijken!
Vooruitlopend op de 43-ste editie van Poetry International,
van 12 tot en met 17 juni a.s. in Rotterdam, praat Wim Brands met Bernlef (links), K.
Schippers (midden) en Jan Baeke (rechts). De laatste dichter is programmeur van ‘beeld en geluid’
op het festival en verantwoordelijk voor het onderdeel Dialoog met het
verleden, waarin fragmenten van eerdere deelnemers getoond worden. Jaap Blonk komt zelfs met een act waarin hij in gesprek gaat
met een eerder optreden.
Bernlef, van wie onlangs Voorgoed uitkwam, zijn
verzamelde gedichten, werd als vijftien jarige gegrepen door een regel van
Gorter: Ik hoor adem uit een vrouw komen, die aangeeft dat, anders dan
in Ik hoor een vrouw ademen, de adem hoorbaar is. Brands citeert een
regel uit een gedicht in zijn tweede bundel, dacht hij: Ook ik houd niet van
poëzie. Die gaat over de Amerikaanse dichteres Marianne Moore, die een
gezond wantrouwen had tegen grote woorden. In haar bundel Observations
(1924) riep ze op goed om je heen te kijken.
K.Schippers, die onlangs de dichtbundel Tellen en wegen
publiceerde, sluit zich daarbij aan. Hij leerde van het rijmende proza in Bruintje
Beer van Mary Tourtel en verwelkomde in de jaren zestig de wending in de
poëzie naar het alledaagse. In 1958 richtte hij onder andere met Bernlef het
tijdschrift Barbarber op. Brands toont een bladzijde met een kaart van
een gedeelte van Engeland, waar men met de auto altijd doorheen rijdt, dat ze
als een gedicht publiceerden. In Een leeuwerik boven een weiland (1980)
staat het korte gedicht Bij Loosdrecht: Als dit Ierland was, zou ik
beter kijken.
Jan Baeke die in 2007 Groter dan de feiten uitbracht,
door Brands een rake typering van poëzie genoemd, declameert het gedicht Zorg
van Lucebert uit de bundel Japanse epigrammen:
mijn god is gestorven
wie zal mij verlossen
de kikkers kwaken
de klokken tikken
Baeke maakt gedichten naar aanleiding van films. Poëzie en
film beïnvloedden elkaar positief, zegt hij. Hij noemt Andrej Tarkovsky, die
met bijzondere details zoals een stroompje melk in water de kijker geboeid
houdt.
Brands toont een fragment van Jan Hanlo uit 1977 in Carré.
Het gaat over een hilarisch gesprek in een snoepwinkel. Volgens Bernlef was hij
een oorspronkelijke geest. Niemand kwam daarbij in de buurt. Schippers zegt dat
hij de taal schoonmaakte. Jan Baeke meent dat de woorden die Hanlo gebruikt
snoep moeten worden. De precisie is in goede poëzie terug te horen. Brands
begint over de taalvervuiling op tv. Hij zou graag willen dat Tweede Kamerleden
naar Poetry kwamen. Baeke wil voor volgend jaar enkele staatslieden uitnodigen.
Bernlef merkt op dat in het alledaagse taalgebruik de detaillering ontbreekt.
Een dichter schrijft tegen het abstracte karakter van de taal in om beelden op
te roepen.
Vilt
heeft meer Japanse epigrammen, hier een
recensie in De Groene Amsterdammer over Tellen en wegen, hier het fragment van Jan
Hanlo, hier het gedicht Poetry van Marianne Moore uit 1919.
Een aardige bijdrage.
BeantwoordenVerwijderenRegelmatig kijk ik even of er alweer een nieuw thema is voor de Jan Janlo-essayprijs. Ik heb me voorgenomen hem ooit te winnen:-)
Groet
Laila
Mooie site. Grappig in dit verband het thema van 2012: dat er nog andere zintuigen zijn dan zien, terwijl we net worden opgeroepen te leren kijken.
Verwijderen