Vaarwel aan het vlees
Het leven is een gaan en komen, een reis van de ene naar de
andere kant, aan symboliek geen gebrek. Ook in de carnavalsroman van Jan van
Mersbergen komt deze symboliek duidelijk naar voren. De hoofdpersoon is
verkleed als veerman die tijdens Vastelaovend feestvierders overzet naar de
overkant van de nacht. Hij heeft daartoe een kniptang en bonnetjes in zijn tas.
Deze Ralf bracht zijn jeugd door op rijnaak De Vandaag
van zijn ouders, maar woonde later in bij zijn oom, een drankzuchtige
stratenmaker, omdat hij naar het gymnasium wilde, waarmee hij een breuk schiep
met zijn ouderlijk milieu. Vlak voor die overstap liep hij een trauma op, toen
een klasgenootje hem kwam zeggen dat haar vriendinnetje Sara verliefd op hem
was. Ralf antwoordde dat de liefde niet wederzijds was, maar had daar later
spijt van. Hij kan zich daarom nog de
ontmoeting, vijfentwintig jaar later, in de supermarkt nog heel goed
herinneren. Een de dochters van Sara, de helft van een doofstomme
tweeling, houdt haar hand tegen zijn
wang. Die voelt hij nog steeds.
Het betekende een verhouding met Sara, die als alleenstaande
moeder de zorg had over een dik meisje,
Maylene, haar broertje Alvin en de doofstomme tweeling. De verwekker, een
zwarte Amerikaan met een legeruniform en een gitaar, nam al gauw de benen. Ralf
nam zijn plaats in en stond de overbelaste Sara bij, maar erg harmonieus is de
relatie ook weer niet.
Ralf gaat met zijn klinkerleggende oom naar het carnaval,
maar moet vaak terugdenken aan het gezinnetje dat hij achterliet. Hij voelt
zich schuldig en tast vaak naar het treinkaartje in zijn jaszak. Zijn oom raakt
hij in de drukte meteen kwijt. Hij ontmoet een zwartrok, de Pater genoemd - leider
van de Maxicanen, doorgewinterde carnavalsgasten die jaarlijks van de partij
zijn - en hem vaderlijk toespreekt. ‘Het gaat om het voelen. Eigenlijk gaat het
om grijpen en voelen. En om vastpakken. Pak het vast.’
Het is bijna een filosofisch gebeuren, die rituele dans met
alcohol en erotiek, waarmee voor enige tijd vaarwel wordt gezegd aan de
vleselijke lusten. ‘Met alles wat je hebt de kracht van het feest in je opnemen
en dat teruggeven aan het feest zelf. Geven en nemen, dat is het. Bij het feest
blijven. Als je ook maar even het lood in je benen voelt, wanneer je ogen iets
te lang gesloten blijven, wanneer je even een besef krijgt van de hoeveelheid
bier en andere drank die je sinds elf uur vanochtend naar binnen hebt gewerkt,
dan wil je niks meer. Dan wil je naar huis. Dan ben je weg.’
Het is vitaal proza dat van Mersbergen voorschotelt. Tot het
extatische aan toe. Hij dompelt de lezer onder in een carnavalsroes vol geur en
kleur, streekliederen en gevoel. Hij trekt op met de Maxicanen in hun geelrode
kostuums, pekskes genoemd. Het bier vloeit rijkelijk, de Flügel en de
Jägermeister versterken de smaak en dat allemaal in een bitterkoude stad. Elke
keer als Ralf een nieuwe consumptie begint scheurt hij een blaadje af om de
stand bij te houden. Het is alleen jammer dat hij de feestelijkheden zo vaak
onderbreekt door herinneringen aan vroeger, aan Maybelle die te dik is, Alvin
die met zijn hijskraan speelt, de tweeling die veel verzorging behoeft en niet
te vergeten Sara, die rust nodig heeft. Het houdt het verhaal op.
Een belangrijke rol wordt toegekend aan vogels. Ralf citeert
uit een vogelgids, ontmoet aan vogels van verschillend pluimage zoals een raaf,
een kip en een kraanvogel, met wie hij van muts wisselt. Verder doorspekt de
schrijver zijn verhaal met one-liners zoals Tu étais où? om aan te geven
dat hij spijt heeft dat hij Sara de zorgtaak alleen liet opknappen en Bel me
een keer terug, hetgeen zijn weinig toeschietelijke vader hem door de
telefoon toeriep.
Alle flashbacks tesamen met de one-liners maken de roman een
hobbelig pad in plaats van een mooi strak geheel, zoals een goede stratenmaker
legt. Dat is jammer want de joligheid en het lijden van het carnaval gaan door
merg en been.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten