Die Partei hat immer recht
Achter de romantische titel met een poëtische klank gaat een
familiegeschiedenis uit de DDR schuil. Vier generaties Ummitzer komen in beeld.
Van de oude grootvader Wilhelm tot zijn (stief)achterkleinzoon Markus.
De geschiedenis van deze familie wordt verteld in twintig
happen tijd. Behalve 1 oktober 1989 - het enige jaar dat nader gedateerd wordt
- waarop Wilhelm zijn negentigste verjaardag viert en door een partijbons wordt
toegesproken, komt ook het jaar 2001, inmiddels een breukpunt in de westerse
geschiedenis, vaak naar voren. Daartussendoor wordt chronologisch steeds een
paar jaar vooruit gesprongen vanaf 1952 toen de DDR net tot stand was gekomen
tot 1995 toen de hereniging tussen de beide Duitslanden alweer een normale
toestand was.
De hoofdpersonen zijn Wilhelm, die in de oorlog in Rusland
gewoond heeft, met zijn vrouw Charlotte naar Mexico vluchtte en vandaar
teruggekomen naar Neuendorf in de DDR, maar ook zijn zoon Kurt en vooral diens
zoon Alexander, met wie het boek begint en eindigt. Het is soms lastig om
zonder veel chronologie over al die personen in steeds weer in andere
tijdvakken te lezen. Daarom komt de lijst met handelende personen goed van pas.
De negentigste verjaardag van Wilhelm in oktober 1989, vlak
voor de val van de Muur, wordt vanuit verschillende personen beschreven, zodat
er overlap ontstaat, bijvoorbeeld over de leguaan die Wilhelm zijn
stiefachterkleinzoon Markus schenkt. Kurt en diens Russische echtgenote Irina,
diens nogal stinkende moeder Nadjeshda Iwanowna die bij Irina en Kurt inwoont
en zijn twaalfjarige achterkleinzoon Markus, die daar samen met zijn gescheiden
moeder Melitta is, leveren daar allemaal een bijdrage aan. Wilhelm is dan al
dementerend en ontremd. Hij zegt tegen iedereen die hem iets komt brengen dat
ze de groente maar naar het kerkhof moeten brengen. Zijn vrouw Charlotte
schaamt zich voor haar man en wil hem het liefst opgenomen hebben in een
tehuis.
Kurt woonde van 1941 tot 1956 in Slawa in de Oeral. Hij
heeft last van zijn maag, schrijft voor Neues Deutschland en bekijkt met
gemengde gevoelens de maatschappelijke ontwikkelingen. In plaats van democratischer te worden, verstarde de staat steeds meer. Als hij in 1979 in
Berlijn op zoek is naar zijn zoon Alexander, ziet hij in de U-bahn de reizigers
daarin als Pappfiguren, mensen van bordkarton. Mooi is de figuur Irina die in
1976 een kerstmaal bereidt met Klostergans,waarbij Alexander met zijn vriendin
Melitta aanwezig is en 1991 doet ze dat nog eens maar dan in heel wat zwaardere
privé omstandigheden, aangezien de DDR niet meer bestaat, Alexander afwezig is
en haar verhouding met Kurt niet goed is.
Het jaar 2001 wordt vanuit Alexander verteld, die in 1955
geboren is. Komponismus noemde hij het kapitalisme als hij vier jaar oud is. Als
dienstplichtige heeft hij het gevoel dat hij het leven mist. Later vlucht hij
naar het westen. Het boek opent met zijn bezoek aan zijn oude gebrekkige vader.
Hij lijdt zelf aan lympheklierkanker. Zonder iets te zeggen neemt hij geld en
persoonlijke bezittingen van zijn vader mee en vlucht naar Mexico. Na een
verblijf in Mexico City reist hij naar Vera Cruz om aan de kust zijn laatste
dagen door te brengen. Een desolaat einde, dat ook al door het hele boek heen
ademt.
Ruge is soms heel beschrijvend, zoals wanneer het om de
kookkunst van Irina gaat of over Charlotte die het huis bestiert waarin Wilhelm
de belangrijke pief uithangt. De aftakeling van Wilhelm, die gelijk loopt met de
aftakeling van de DDR, zorgt voor veel humor. Charlotte ergert zich eraan dat
Wilhelm zelf de tafel uitschuift waarop het buffet wordt neergezet en niet
wacht op Alexander, die trouwens niet komt opdagen omdat hij in het westen is.
Wilhelm gebruikt hamer en spijkers om de tafel vast te zetten, maar als er
later een gast op leunt stort de tafel met alle gerechten daarop ineen.
Hetzelfde gebeurt op het eind van de dag met Wilhelm zelf.
Zoals dat in een familiegeschiedenis gaat, zijn er veel
verwikkelingen tussen personen, zoals het vreemdgaan van Kurt. Door het heen en
weer springen in de tijd krijgen ze iets van hetzelfde, een groot mensenlichaam
in een moeilijke tijd, waarin de partij altijd gelijk had en men zich daaraan
had aan te passen. Op de verjaardag van Wilhelm gaat een grap rond over de vier
vijanden van de DDR: de zomer, de herfst, de winter en de lente. Ruge zorgt met
deze debuutroman voor een duidelijk oordeel over een mislukt experiment,
waarvoor hij in 2011 de Duitse boekenprijs won.
De Nederlandse vertaling In tijden van afnemend licht
komt eerdaags bij De Geus uit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten