De toestand van de mensheid, bezien vanuit een gezin in een villawijk
Eigenlijk zouden er alleen romans mogen verschijnen zoals in
de traditie van de Great American Novel, waarin de tijdgeest wordt verbeeld aan
de hand van een groot familieverhaal. Saskia de Coster onderneemt een poging
tot een Vlaams equivalent, zoals blijkt uit volgend fragment, waarin de
maatschappelijke context nadrukkelijk aan de orde komt:
‘Zijn ziekte was de ziekte van de tijd: hij had zich vertild
aan egoïsme, had een breuk van naar zijn eigen navel te staren, stierf van
jaloezie op de sterkeren, leed onder een totale en redeloze angst, was altijd
op de vlucht. De hele maatschappij kraakte en kreunde in de wachtzaal van het
grote wereldhospitaal, iedereen was kapot gewerkt en betutteld in Villa Europa,
geprikkeld én afgestompt, doodziek én hypochondrisch. Als je lang genoeg lag te
verpieteren in de wachtzaal, werden je problemen chronisch en kreeg je
doorligwonden.’
Deze gedachten betreffen Stefaan, de man van Mieke en de
vader van Sarah, de drie hoofdrolspelers in deze vuistdikke roman. Het gezin
woont in een villawijk op een berg te midden van anderen, maar meer nog alleen.
Ze zoeken rust maar vinden doen ze die niet, al onthoudt het gezin zich van meedoen
met buurtroddels. Stefaan heeft het te druk als met geld te verdienen in de
farmaceutische industrie, zijn vrouw Mieke zorgt nogal neurotisch dat het huis en
vooral de tapijten er netjes uitzien en dochter Sarah zit gewoon op school. Stefaan
heeft het niet gemakkelijk met zijn familieachtergrond waarin de dood rondwaart.
Hij is daardoor nogal afwezig in het gezin. Eigenlijk zijn alle gezinsleden
vreemden van elkaar. Gemeenschappelijkheid is een kwaliteit die haaks staat op
het toch armzalige individuele leven van de rijken. Dochter Sarah verbeeldt dit
als puber door vergetelheid te zoeken met andere vriendinnen in het bekende seks,
drugs and rock and roll.
Wij en ik beslaat
een tijdvak vanaf 1980, het jaar waarin Sarah geboren wordt. Aan de hand van de
drie hoofdpersonen loopt het verhaal als een ketting door tot 1998 wanneer
Stefaan verongelukt. Daarna volgen we voornamelijk Sarah, die afscheid heeft genomen
van haar oude milieu en zich als studente vestigt in New York City.
Bijzonder is, naast de bijzondere Vlaamse uitdrukkingen, de
constructie met wij waarmee het boek
ook begint. Door de ogen van een collectief bezien wij het leven op de berg en
wel speciaal dat op Nachtegaallaan 7, het adres waar ons gezin woont:
’Wij zien de villa aan de overkant van de laan,
Nachtegaallaan 7. Er is geen geval naast te kijken. De villa is een reusachtig,
rustiek bouwwerk in donkerrode baksteen met geglazuurde blauwzwarte pannen op
het stormbestendige dak en een enorme schouw.’
Deze wij doemt
regelmatig op in het verhaal. De eerste persoon meervoud intrigeert, het is alsof
we over de schouder meekijken. We nemen daarbij onze morele oordelen met ons
mee en bevragen de bergbewoners over hun moraal.
De observaties van De Coster zijn scherp. Stefaan gaat maar
niet naar een psychiater, want dan worden zijn problemen alleen maar groter.
‘Verdringing is de rots waarop de katholieke kerk gebouwd is.’ Sarah heeft het
gevoel dat ze na haar geboorte net naast haar plaats terechtgekomen is. Mieke
moet na de dood van Stefaan permanent getroost en gerustgesteld.
Af en toe dreigt het verhaal wat in te zakken, in fragmenten
waarin spanning wordt opgeroepen maar niet wordt ingelost, bijvoorbeeld als
Sarah het dak op gaat of als Mieke de werkruimte van Stefaan gaat schoonmaken,
maar niet in zijn papieren wil snuffelen, maar daar staan hele mooie fragmenten
tegenover, zoals bijvoorbeeld de verhouding van Stefaan tot een mindere op zijn
werk die hem bedriegt of Sarah die met haar band in een kasteel oefent waar het
er decadent aan toe gaat. Ook de stijl van de Coster biedt ruimte voor
verrassing, bijvoorbeeld als Mieke opeens begint te oeioeien. ’Oeioei, haar
leven is getoonzet op het ritme van oeioei.’
Aan het eind wordt duidelijk dat het niet alleen de lezers
zijn, maar de hele mensheid die voortgaat, een voortgaande ontwikkeling, waarin
men nu eens de ene kant op gaat en daarna weer een andere kant op. ‘Wij
wandelen verder. Wij zijn altijd onderweg. Het is ontelbare jaren geleden
begonnen, we doen er alles aan om door te gaan.’
Het is een hoopgevende frase. Ondanks de blik waarmee de
individuele pijn wordt helder gemaakt, is er een collectief besef, dat ons doet
voortgaan over een moeizame, maar noodzakelijk te volgen weg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten