Sprookjesachtig verhaal over een gefnuikte liefde
Te midden van alle bedreigingen voor de mensheid is er altijd
het gevaar van een epidemie. De uitbraak van gevaarlijke virussen was vroeger ten
tijde van de pest een groot probleem en nog steeds. De dreiging blijft, of
het nou om het Ebola-virus gaat of andere virussen die resistent blijken tegen
antibiotica en hele mensenmassa’s van het leven kunnen beroven.
Saskia de Coster neemt ons in haar tweede boek na haar debuut
Vrije val mee in een tijdloos verhaal
waarin ratten een dodelijke ziekte overbrengen, die veroorzaakt wordt door een
tropische vrucht. Ze schetst het drama in een sprookjesachtige ambiance op een
kasteel aan de rand van een stad. Daarin woont een koning met zijn zestienjarige
zoon Carl en met Boris, zijn onafzichtelijke bastaardzoon die in de kelder zit.
De twee zoons gaan de strijd aan om de hand van de
tienjarige Ada die in de stad woont, van rijke komaf is en alvast verloofd is met
Carl. De koning zelf laat zich ook niet onbetuigd. Als er brand is uitgebroken
in de stad, waarbij de ouders van Ada omgekomen zijn, nodigt hij het meisje uit
om in de kasteeltoren te komen wonen. Zelf heeft hij directe toegang tot haar slaapkamer.
Daarnaast is er nog een oom, een oude generaal die met nogal
wild met klei werkt en de troonsopvolging van Carl het liefst ziet mislukken,
zodat hij zelf op de troon kan komen. De machtstrijd wordt echter verdaagd door
een aanval van ratten die vanwege voedselschaarste vanuit de stad het kasteel
in komen. Boris weet, geassisteerd wordt door een dikke rat die hem leidt, tenslotte de plaag te bedwingen door te zorgen dat de ratten
elkaar opeten. Als beloning mag deze machtswellusteling van de koning Ada gaan
lesgeven. Ze raakt daarbij echter blind en stom, waarna Boris wordt weggestuurd
uit het kasteel.
In hoofdstukken die beurtelings vanuit Carl of Boris
geschreven zijn en waarbij Boris de de ik figuur speelt, blijven de verhoudingen lang spannend omdat er weinig wordt
uitgelegd. De sadistische doortrapte Boris, die graag anderen laat
verongelukken en zich verkneukelt over andermans misère, staat tegenover een
goedmoedige en beleefde kroonprins.
De toon is nogal geëxalteerd vooral waar het Boris betreft
als hij bijvoorbeeld zijn megalomane plannen ontvouwt:
‘Ik ben gek. Ik ben gek, want de bastaardzoon van de koning
hoort gek te zijn. Ik ben gek omdat ik met Rat in de ondergrond zit te wachten.
Ik ben gek omdat ik wil zijn als Rat. Gek zijn is een ziekte. En tenslotte
koestert iedereen zijn ziektes, om er uitvoerig over te kunnen vertellen. Ik
doe het nog meer dan een ander, omdat ik op alle gebieden de anderen overtref.’
De grote creatieve energie waarin De Coster haar fantasie
alle kanten uit laat waaieren is vermakelijk in heeft dit smakelijke maar ook
nogal naargeestige verhaal, waarin de scènes met de ratten bijna
voor jeuk zorgen, al is het niet ingaan op de jeuk voor
Boris een manier om gevoelloos te worden voor pijn.
Hoewel de overdadige fantasie een geloofwaardige afloop van het verhaal niet ten goede komt, zit de lezer daar niet eens zo mee als die bij het laatste
woord EINDE gekomen is. De levendige fantasie van De Coster over de twee
koningskinderen heeft hem of haar zo bij de kladden gepakt dat hij of zij Jeuk met een tevreden gevoel dichtslaat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten