Expressionistische doeken van gepijnigde kunstenares
Peter Delpeut is een veelzijdig kunstenaar. Hij schrijft en
hij filmt en daarnaast fietst hij ook nog. In Immer Fernweh schetst hij op bijzondere wijze een beeld van de
Oost-Duitse kunstenares Johanna Kaiser (1912-1991), die vanaf de jaren zeventig
aan een schilderscarrière begon.
Delpeut maakt met een bijzondere combinatie van beeld en
tekst een kunstzinnig project van zijn onderwerp in vijf etappes. Een bekende Duitse
actrice leest voor uit het dagboek van Johanna. Op zondag 16 februari 1975
schrijft ze dat de dagen voorbij vliegen en dat er weinig veranderd is. Ze
wandelt veel door de natuur, geniet van de bloemenpracht, maar heeft ook veel
heimwee.
Johanna was vaak vertwijfeld. Het eerste deel begint met de
dood van haar man Friedrich. Dat bracht haar zo van de kaart dat ze met een
dagboek begon. Vijf dagen na zijn overlijden vraagt ze zich af hoe ze verder
kan. Friedrich was alles voor haar, zegt een buurvrouw, die verder niet in
beeld komt. Haar zoon Peter kocht schildersmaterialen voor haar.
In het tweede deel gaan we terug naar haar jeugd in Pulsnitz
in Sachsen. Het ouderlijk huis staat er nog. De vader van Johanna overleed in
de Eerste Wereldoorlog. Haar moeder bleef achter met drie kinderen en had het
niet breed. Op haar vijftiende ging Johanna naar de expressionistische dansopleiding
van Mary Wigman in Hellerau, maar na een half jaar haalde haar moeder haar daar
vanaf omdat zoiets niet betamelijk was voor een meisje. Johanna kon beter naar
de huishoudschool. Ze hield haar hoofd omhoog, schreef ze.
Het derde deel gaat over haar huwelijk met Friedrich. Tegen
de zin van haar moeder ging ze op zeventienjarige leeftijd met hem op vakantie
naar de Oostzee. In 1937 trouwden ze. Ze kregen drie kinderen. In 1947 kwam
Friedrich verzwakt uit Russische krijgsgevangenschap. Hij werd chef van een
steengroeve en was altijd moe. Met het geld dat hij verdiende, vijfhonderd Ostmark
per maand, bouwden ze, geholpen door vrienden, een huis in Pirna op een berg.
Hoewel de knappe Johanna zich geborgen voelde, bleef ze onvervuld. Ze had
exhibitionistische neigingen en verdween nadat ze vijftien jaar getrouwd was enkele
dagen met een andere man in het bos. Er zitten drie zigeuners in mijn bloed,
schreef ze. Ze voelde zich doodschuldig tegenover haar lieve man.
Aan de schildersezel, deel vier, kon ze dromen. Ze gebruikte
de kwast om inhoud te geven aan haar leven. Ze gaf niets om techniek en het
maakte niet uit of het resultaat goed was. Omdat ze weinig geld had, kocht
Peter linnen voor haar. Hij maakte ook de lijsten voor de expressionistische
doeken. Ze werkte het liefst in olieverf, een techniek die ze moest veroveren
en waarin haar penseelstreek het beste uitkwam. Ze had bewonderaars en haar
openingen waren feestelijk. In 1985 werd ze in Berlijn ontdekt door een
Nederlander, die naar Pirna ging en de doeken in haar huis zag gloeien. Ze zou
exposeren op Documenta, maar haar dood stak daar een stokje voor.
Tenslotte komt de schemering in deel vijf. Johanna is ziek,
ze verlangt naar vroeger, naar haar jeugd en heeft moeite met de ouderdom. Ze
zou in het Zuiden willen wonen, temidden van uitbundige kleuren, maar dat was haar
niet gegeven. Ze overleed in 1991.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten