Gedichten over het raadsel van de vergankelijkheid
Mathijs Deen praat met Vrouwkje Tuinman over haar nieuwe
dichtbundel Sanatorium, die weer over
het oneindige thema levenseinde en ziekte gaat. Deen noemt de observerende,
lichte en zwaarmoedige teksten een medicijn in doordrukstrip, waarmee ze dan in
ieder geval helend zijn.
Deen begint het gesprek, dat plaatsvindt in de tuin van een
verpleeghuis in Amsterdam waar de dementerende schoonmoeder van Tuinman is
opgenomen, met een opmerking over de titels die allemaal verwijzen naar ziekten
en andere mankementen. De sfeer is echter niet objectief of klinisch. Het
subjectieve klinkt er sterk in door, zoals in het gedicht Dood over de schilder Fontijn, die niet kan zeggen of hij nog wil
leven.
Tuinman zegt dat ze het schrijven over vergankelijkheid en
de ontkenning daarvan niet kan laten. Na vijfeneenhalf jaar is dat nog sterker geworden.
Alles wat we doen is een ontkenning van de dood, die de enige zingeving is die
we hebben. Het ontkennen ervan, bijvoorbeeld door erg hard aan het lichaam te
werken, is een zingeving in zich. Zelf leeft ze liever niet alsof de dag van
vandaag haar laatste is, want dan was die al geweest. Haar schrijfdrang komt
voort uit ergernis over haar eigen dwanggedachten, die ze te lang door laat
gaan, maar zij is blij als ze weer iets op papier gezet heeft.
Deen begint over het volgende gedicht dat hij een variatie
op een thema noemt, maar volgens Tuinman kantelt het ook wel.
Deen merkt op dat Tuinman ergens schrijft dat ze niet gaat
zeggen wat ze zelf voelt en vraagt of het ironisch bedoeld is dat ze zich als
een ruwe bolster voordoet.
Tuinman antwoordt dat ze opschrijft wat er gebeurd is. In Redenen om het nog even uit te stellen
beschrijft ze een opa die op zijn sterfbed uitkijkt op een tekening met de
uitspraak van zijn kleinzoon eronder die luidt ‘Hup opa!’
Deen zegt dat zij zo’n uiting in een context zet.
Tuinman zegt dat zo’n uitspraak op zich ook betekenis
heeft, al is het voor haar niet meteen duidelijk welke. Was het een
aanmoediging voor de man die drie weken op zijn dood wachtte? Ze schrijft graag
over marchanderen, vindt dat een boeiend mechanisme. Ze vraagt zich in Voor het leven getekend af waarom iemand
de naam van een geliefde op het lichaam tatoeëert.
Deen neemt aan het gaat om het vasthouden aan iemand die
dierbaar is.
Tuinman heeft daar niets tegen. Ook niet aan het bewaren van
objecten die herinneren aan een geliefde nabestaande.
Deen spreekt over de dienstbaarheid van dingen.
Tuinman vertelt verder over haar schoonmoeder die ze een per
week bezoekt. Ze kan ondanks haar vergeetachtigheid heel grappig om de hoek
komen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten