Schrijver in de ban van de claustrofobie
Op deze laatste zondag van het jaar 2014 heeft Wim Brands
Jeroen Brouwers op bezoek om te vertellen over Het Hout, een roman die verscheen, nadat de schrijver al een streep
onder zijn werk had gezet. In het gesprek wordt duidelijk dat Brouwers nog niet
uitgeschreven is. Al hij uitgerust is van alle aandacht voor Het Hout begint hij weer aan iets
anders. Wat moet hij anders doen?
Te merken is dat de publiciteit van de laatste maanden hem
niet in de koude kleren is gaan zitten. Het gesprek is vlak. Af en toe lepelt
Brouwers een formulering op die hem in het hoofd schiet. Het einde van het
gesprek is daardoor nogal bizar. Als Brouwers zich laat ontvallen dat zijn werk
misschien weinig voorstelt, haast Brands zich om hem van het tegendeel te
overtuigen.
Brands opent het gesprek met de eerste, beeldende zin uit Het Hout: ‘De pij irriteert mijn huid.’ Het zegt veel over broeder Bonaventura
die tegen zijn wil in het klooster ingetrokken is. Brouwers ziet hem, anders
dan hijzelf is, als een typische vertegenwoordiger van zijn hoofdpersonen,
iemand die geen beslissingen durft te nemen en zich alles laat aanleunen.
Brands begint erover dat het dit maal toch anders is. Bonaventura neemt wel een
stap. Brouwers bagatelliseert die. Het is toch de vriendin die hem het klooster
uitpraat.
Brouwers vertelt dat hij langzaam schrijft en zo’n kleine twee
jaar met het boek bezig was, dus voor zijn doen is het toch nog snel gegaan. Het
boek moest er dan ook uit. Het thema van Het
Hout, de ervaringen op een kostschool, komen al eerder voor in zijn boeken,
maar dit maal staan ze in het volle licht. Meestal schrijft hij zo’n vijftien à
twintig regels per dag, helemaal sinds hij na een herseninfarct opnieuw moest
leren schrijven. Na drie, vier uur is zijn hand moe en hij zelf ook. Het is
daarom nodig dat hij goed nadenkt over wat hij wil schrijven. Vroeger
bewandelde hij meer zijwegen, Het Hout
is strak gecomponeerd. Hij werkt niet met schema’s maar op zijn intuïtie. Hij
moet wel het eind weten, de plot, voordat hij begint te schrijven.
Brands toont een fragment uit een filmpje Internaat Blijerheijde dat fotograaf
Klaas koppen in 2003 maakte. Brouwers verbleef daar van 1953 tot 1956, van zijn
dertiende tot zijn zestiende jaar. Er heerste een broeder, net zo slecht als de
in het boek genoemde Mansuetus. Hij sloeg met een hout in de vorm van een stoffertje.
Brouwers onderging de vernederingen met verontwaardiging. Hij vertelt in het
filmpje dat hij daar op het schoolplein bedacht om schrijver te worden. Andere
kunstuitingen zoals acteren, regisseren, schilderen of componeren waren
moeilijk te realiseren, een schrijver had alleen een potloodje nodig. Hij zat
al eerder in een internaat, vanaf zijn elfde, omdat zijn ouders hem na
terugkomst uit Borneo onhandelbaar vonden, hetgeen door Brouwers wordt
tegengesproken: hij vond zichzelf een braaf kind. In Bezonken rood valt de voile van zijn moeder voor haar gezicht als
ze met een kus afscheid van hem genomen heeft. Een gevoel van in de steek
gelaten worden bleef over, gevolgd door verveling omdat hij niet van voetballen
hield en vaak naar de hemel zat te kijken.
Brands vraagt of hij voorbeelden had in de literatuur.
Brouwers las nauwelijks, werd journalist hoewel dat zijn
wereld niet was Hij werd in literaire zin geïnspireerd door Archibald Strohalm van Harry Mulisch.
Hoewel hij weinig van de debuutroman begreep, fascineerde hem de taal, de stijl.
Zo wilde hij schrijven.
Brands begint over de personages in zijn boeken die
opgesloten zitten.
Brouwers haalt Zonsopgangen
boven zee aan waarin een echtpaar lang vast zit in een lift. Hij zelf
maakte dat mee met een vriendin. Hoewel het maar zeven minuten duurde, raakte
hij wel erg in paniek. Claustrofobie is hem niet vreemd, erover schrijven kan
het als de beste.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten