De man die zijn maîtresse aanzag voor een viool
Wie is de man, die ooit tijdens een televisiegesprek met Wim
Kayzer enkele malen stilviel en het gesprek tenslotte onderbrak? In de
driedelige autobiografische reeks, die ik voor de gelegenheid las, wordt
misschien een tip van de sluier opgelicht.
Dat lijkt in eerste instantie teveel gevraagd. Het sluitstuk
Zomertijd is een fictief project van de net zo fictieve biograaf Vincent
die na de dood van Coetzee een vijftal mensen - vooral vrouwen - interviewt die
de schrijver gekend hebben in de periode van zijn terugkeer naar Zuid-Afrika in
het begin van de jaren zeventig tot zijn erkenning in 1977.
De, door het erin gebezigde Zuid-Afrikaans sfeervolle,
vraaggesprekken worden omlijst door biografische notities, waarin Coetzee
ingaat op de politieke situatie in zijn land maar ook op zijn relatie met zijn
zestigjarige vader, een in ongenade geraakte advocaat die inmiddels boekhouder
is en met wie hij samenwoont in een blanke buitenwijk van Kaapstad.
Het is opmerkelijk dat de moeder niet genoemd wordt. Coetzee
komt in de interviews naar voren als iemand die niet kan omgaan met vrouwen.
Dat zou te maken kunnen hebben met de verhouding met zijn moeder die in Jongensjaren
naar voren komt als een sterke persoonlijkheid, die onverbloemd oordeelt en
duidelijke meningen verkondigt zoals over kleurlingen met hun onovertroffen
praktische kennis. De onvoorwaardelijke liefde van de van oorsprong Pommerse
vrouw die op hem en zijn broer blijft wachten als zij de laatste twee kaartjes
voor het circus in de wacht hebben gesleept, zadelt hem op met een
liefdesschuld. John gaat daaronder gebukt, net als onder haar grote
bezorgdheid. Zijn kindertijd is daarom zeker geen onbezorgde tijd. Schuldgevoel
en schaamte zijn universele onderwerpen.
Het vervolg, het aangrijpende Portret van een jongeman, in
het Engels Youth geheten, en dus niet een verwijzing naar Joyce, gaat
over het verlangen van een leven als kunstenaar en vooral over de manier waarop
een vrouw daar in past. Voor zijn vertrek naar Londen woont de hoofdpersoon
voor het eerst samen met een hysterische vriendin, die graag alles samen met
hem doet, terwijl hij het liefst stil achter zijn bureau zit. Op het moment dat
de vrouw iets negatiefs over zichzelf in zijn dagboek leest, verlaat ze stante
pede het huis, hetgeen de jonge kunstenaar tot de overtuiging brengt dat een
eventuele vrouw zelf ook kunstenaar moet zijn. Bij een volgende vriendin vraagt
hij zich af waarom zij bij hem in bed stapt. Dacht ze soms zich te kunnen laven
aan het vuur van de dichter? De hoofdpersoon trekt de conclusie dat hij vrouwen
niet te dicht bij moet laten komen. De derde maakt hij zwanger. Hoe kan een
kind een kind grootbrengen, denkt hij en gaat met haar mee naar de abortuskliniek.
Zomertijd is minder persoonlijk, maar wel zeer
onderhoudend, al is het eerste interview met Julia Frankl, gehouden in Ontario
2008, soms wat flauw. Julia kwam Coetzee voor het eerst in de supermarkt tegen
en hij intrigeerde haar. Zij zocht contact en leerde ook zijn vader kennen.
Later zegt ze dat het thema in de boeken van Coetzee over de niet beantwoorde
liefde van de vrouw gaat. Ze noemt hem een man die zijn maîtresse aanzag voor
een viool, omdat Coetzee werktuiglijk liefhad.
Nicht Margot Jonker, die in Jongensjaren onder de
naam Agnes met John op de boerderij van zijn grootvader speelde en later een
nacht met hem doorbrengt in een kapotte auto, zegt over de mannen in de familie
dat ze slapgat zijn, waarmee ze bedoelt dat ze sloom zijn en zonder ruggegraat.
John steekt daar nog goed bij af. Hij is wel een alleenloper.
De eerste indruk van de Braziliaanse ballerina Adriana is
die van een celibatair en later die van een Hollandse protestant. Haar jongste
dochter krijgt poëzieles van hem op een meisjesschool. Adriana vindt dat hij
haar teveel beïnvloedt. Ze nodigt hem uit op de thee en gaat vervolgens mee
naar een barbecue in het bos die door de regen in het water valt. Van een
afstandje bekijkt ze de mannen. ‘Want ik had nog nooit zoiets miserabels gezien
als die twee Hollanders, de vader en de zoon, die naast elkaar onder een boom
zaten en probeerden te doen alsof ze niet verkleumd en nat waren.’
De enige mannelijke geïnterviewde is Martin, die samen met
Coetzee solliciteerde voor een baan aan de universiteit. Hij vindt het lot van
de Boeren eerder komisch dan tragisch, omdat hun (voor)ouders zich hadden
afgebeuld om een stukje grond te ontginnen voor hun nazaten, die zelf hun
twijfels hadden over de aanspraak op het land.
Martin merkt op dat hij zich voor een biografie zich liever
op de boeken van Coetzee zou baseren dan op herinneringen van bekenden.
Collega Sophie, docent Frans, vindt de familie geen
politieke maar culturele Afrikaners. Coetzee zelf is een conservatief die niets
van het nationalisme moest hebben.
Al in Jongensjaren werd duidelijk dat Coetzee dichter
bij de Engelsen stond dan bij de lompe, rechtlijnige Boeren.
Coetzee heeft al met al een gecompliceerd leven gekend; niet
alleen in een politiek verscheurd land, waarin hij het moeilijk had tussen de
Boeren, maar ook in persoonlijke zin met een vader die gezien werd als een
betalende kostganger en een eigenzinnige moeder. Hij was een buitenbeentje op
school omdat hij schoenen droeg die door zijn moeder gepoetst werden en omdat zij
hem nooit sloeg.
In de slotnotities vraagt Coetzee zijn vader hem zijn gemene
streken te vergeven, zoals het kapot maken van een langspeelplaat waaraan zijn
vader gehecht was. Hij herkent in zijn opvoeding de opvattingen van de
calvinist Kuyper, die vond dat het kind als lid van de kerkgemeente gevormd
moest worden. ‘Hij is het product van een beschadigde jeugd, daar is hij lang
geleden achter gekomen; wat hem verbaast is dat de ergste schade niet is
aangericht door de afzondering thuis maar daarbuiten, op school.’ Dat is een
andere opvatting dan hij bezigde in Jongensjaren, waarin hij het vooral
zijn moeder kwalijk nam dat ze niet wat normaler was.
Op het eind van Zomertijd staat hij voor de vraag of
hij wondverzorger moet worden voor zijn vader die door ziekenbroeders thuis
wordt gebracht na een operatie aan het strottenhoofd. De vraag wordt niet
beantwoordt.
Wim Kayzer kenschetste Coetzee als een perfectionist. In Zomertijd
is te lezen dat Coetzee stilvalt als hij kwaad is. Hij heeft reden voor dat
laatste, dunkt mij, met een moeder, die hem weinig ruimte gaf, de treurige
raciale verhoudingen, die hem naar Europa verdreven, maar vooral vanwege het
onmogelijke karakter dat hij mee kreeg. De lezer heeft het met hem wel
getroffen. Zijn trauma’s leveren prachtige literatuur op.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten