Fictie van een geschiedkundige over het leven in Westerbork
De historica Pauline Micheels (1948) schreef de
oorlogsnovelle Vandaag over het leven
in het doorgangskamp Westerbork aan de hand van familieverhalen die ze kende. Wim
Brands haalt Jan Terlouw aan over het resultaat. Die zei dat het contrast
tussen het dagelijks leven en het gruwelijke de lezer bij de keel grijpt.
Brands toont de omslagfoto die bij in de kasten van het Niod
ligt, waar Micheels werkte.
Daarop staan enkele kinderen gefotografeerd van een klasje
van een joodse lagere school in Amsterdam West. Micheels neemt aan dat geen van
die kinderen de oorlog overleefd heeft.
Brands vraagt waarom ze een jochie van bijna twaalf jaar als
hoofdpersoon nam.
Micheels vertelt dat hij op haar pad kwam, dat ze graag eens
een uitstapje maakte naar de fictie, waarbij ze niet steeds bronnen hoefde te
raadplegen en zich te verantwoorden. Ze vond het leuk om onbevangen te kunnen
schrijven, het kwam uit haar hoofd, waarin veel informatie zat, ook van haar familie,
van wie een groot deel niet uit de kampen terugkwam. Voor haar als kind was dat
niet vreemd omdat dat bij andere joodse families ook het geval was. In haar
novelle komt een tante Clara voor die gemodelleerd is naar een tante van haar
moeder die de oorlog overleefde en bij wie ze graag op bezoek ging. Die tante
praatte namelijk veel over de oorlog en zij als aankomend historica was maar al
te geïnteresseerd in haar verhalen.
Brands zegt dat Marja Vuijsje ook eens bij hem aan tafel zat
en vertelde dat er ook veel gezwegen werd, maar daar had Micheels geen last van.
Haar moeder wist veel over de oorlog in Nederland en haar vader had spannende verhalen
over zijn tijd in Zwitserland waar hij naar toe gevlucht was.
Brands begint over een medewerker van het stadsarchief waar
een fototentoonstelling over de joodse kinderen te zien was die overigens door
Guus Luijters in Kinderkroniek 1940-1945
in een boek is omgezet. De bewuste medewerker was na de tentoonstelling nog vol
van het onderwerp en zei tegen Micheels dat hij zich niet kon voorstellen dat
kinderen in Westerbork speelgoed hadden. Dat bracht Micheels op het idee om
daarover te gaan schrijven. Ze realiseerde zich dat veel mensen geen
voorstelling hadden van het dagelijks leven in het kamp. Ze wilde een beeld
geven van Westerbork zoals het geweest was. Fictie is beter in staat de
werkelijkheid weer te geven dan een geschiedkundig werk.
Brands merkt op dat de werkelijkheid er nog gruwelijker door
wordt.
Micheels zegt dat het de kunst is het zo op te schrijven dat
het allemaal doodgewoon lijkt.
Op de vraag van Brands wat ze het moeilijkst te beschrijven
vond kan ze niet meteen antwoord geven. Ze begint over de maandagavonden waarop
in de barak de namen werden voorgelezen van mensen die de volgende dag op
transport naar Polen werden gesteld en beschreef dat op vanuit de ogen van het
jongentje. In het kamp waren pessimisten die dachten dat men ter dood gebracht
werd, maar ook optimisten zoals mevrouw Polak, haar tante, die dacht dat ze wel
zou terugkeren, hetgeen helaas niet gebeurd is. De familie bewaarde thuis nog
een briefkaart van haar. Zo’n mooie anekdote moest in de novelle worden
opgenomen. De moeder van het jongetje was heel pessimistischer wat
pessimistischer over de toekomst.
Ten slotte vraagt Brands of Micheels meer is gaan begrijpen
van de oorlog. Dat weet Micheels niet. Wel heeft ze de oorlog meer doorleefd, de
gebeurtenissen meebeleefd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten