Lilliputterstaten
overleven door culturele diepgang
Jan
Brokken veroverde eerder mijn hart met In
het huis van de dichter (2008) over zijn vriendschap met de naar het Westen
uitgeweken Russische pianist Youri Egorov. Het duurde te lang voor ik een ander
boek van hem ter hand nam, maar Baltische
zielen is weer een voltreffer en geeft in vijftien hoofdstukken een sterk
beeld van de geschiedenis en de cultuur van Estland, Letland en Litouwen, die
samen de Baltische Staten vormen. Het gevaar dat de besproken portretten van bekende
en onbekende Balten ten onder gaan aan informatie wordt afgewend, omdat Brokken
de feiten weer knap doseert en afwisselt met persoonlijke anekdoten. Met zijn mix
van algemene beschouwing en persoonlijke ervaring lijkt hij een voorbeeld te
zijn geweest voor schrijvers zoals Frank Westerman.
Zijn
eerste reis naar Estland in 1999 wekt meteen de interesse van de lezer op,
omdat hij zichzelf niet buiten beschouwing laat. Aan boord van een vrachtschip met
Nederlandse bemanningsleden komt Brokken per toeval in Pärnu terecht. ‘Reizen,’ zo schrijft hij aan het eind
van het eerste korte hoofdstuk, ‘is
immers, met luisteren en lezen, de kortste en de leerzaamste omweg naar jezelf.’
De bijgevoegde cd met muziek van de Est Arvo Pärt (1935) en diens collega’s
ondersteunt de geschetste sfeer.
Velerlei
typen komen in dit indrukwekkende reisverslag naar voren. Zo is er het wel, maar
vooral het wee van de familie van boekhandelaar Jãnis Roze in Riga. Brokken
praat men diens kleinzoon Ainar, die later de winkel weer heeft opgebouwd en
ternauwernood aan chantage door de Russen ontsnapt. Brokken hoort dat diens
moeder Aina de uit haar hoofd geleerde gedichten van Poesjkin declameerde om de
honger en de kou in het strafkamp in Siberië te vergeten. Ainar blijkt zelf een
Russische geliefde te hebben, waarmee gezegd is hoe ingewikkeld de verhoudingen
zijn.
Daarmee
legt Brokken een lijntje naar moeilijke vader zoon verhoudingen in de volgende
hoofdstukken. Allereerst tussen vader Michael en zoon Serge Eisenstein (1898),
die later cineast werd. De vader steunde tijdens de Russische Revolutie de mensjewieken,
de zoon de bolsjewieken. De revolutie maakte een kunstenaar van de zoon in
plaats van een ingenieur zoals zijn vader gewild had. Eisenstein werd de
uitvinder van de filmmontage, maar beleefde vanwege seksuele problemen een
weinig gelukkig levenseinde.
Ook vader Markus en zoon Gidon Kremer (1947)
konden het slecht met elkaar vinden. De vader voelde zich schuldig dat hij de
Tweede Wereldoorlog overleefd had en legde daarmee een last op de schouders van
zijn muzikaal begaafde zoon. Samen met de net zo geniale medestudent Philippe
Hirschhorn vluchtte Gidon naar het Westen. Hij staat schutterig op de foto met
Boudewijn en Fabiola na de derde prijs op het Koningin Elisabeth Concours in
Brussel in 1967. Opmerkelijk was de dansende stijl waarmee hij de viool
bespeelde, zoals een andere foto laat zien, genomen tijdens de opname van Fratres van Pärt wiens leven in een
later hoofdstuk ook nog uitgebreid besproken wordt. Hirschhorn, die de eerste
prijs won, speelde daarna nooit meer omdat hij het hoogste bereikt had. ‘Boven God zit niets meer, behoudens gekte,’
luidt het commentaar van Brokken.
Na
Riga vervolgt Brokken met portretten uit de stad Vilnius in Letland. Hij
ontmoet leraar Jiddisch Dovid Katz en krijgt van hem informatie over Romain
Gary (1914), die eerder Roman Kacew heette, hetgeen slager betekende. Gary was
een man met vele talenten. Eerst was hij consul, daarna vliegenier en tenslotte
schrijver, onder andere bekend van La vie
devant soi. Brokken haalt Alfred Döblin aan die de intense religieuze
cultuur en het latere antisemitisme in de stad beschreef. Ook Nobelprijswinnaar
Milos Cezslaw doet een duit in het zakje. Nog beter dan Gary, merkt Brokken op.
Plaatsgenote Loreta Asanaviciūte kwam twee jaar na de Zingende Revolutie in 1989
tijdens een demonstratie onder een Russische tank terecht, maar dat werd in het
Westen niet opgemerkt omdat tegelijk de Eerste Golfoorlog uitbrak. Een andere
plaatsgenote, Saulé Gaizauskaítė (1963), de jongste van tien kinderen uit een
muzikaal gezin, bleef in politiek opzicht juist altijd voorzichtig.
Heftig
is de kunstenaarsportret van Chaïm Jacob Lipchitz (1891) die een pogrom in
Polen meemaakte en die verwerkte in zijn beeldhouwwerk De schreeuw, dat pas later door de directeur van het Kröller-Müller
museum aangekocht werd. Ook het leven van Mark Rothko (1903) was dramatisch,
omdat hij bijna alles in zijn leven verloor. Dat van Hannah Arendt in
Königsberg, waar ook Kant doceerde, wordt met veel gevoel in beeld gebracht.
Na
enkele andere portretten die exemplarisch zijn voor de Baltische geest die heen
en weer geslingerd werd tussen grootmachten Duitsland en de Sovjet-Unie,
waaronder de Duitse adellijke familie Von Wrangel die ook weer terugkomt in De kozakkentuin (2015), sluit Brokken af met een portret van Herman
Simm (1947) die bij de Estse politie werkte, later in dienst trad bij de
veiligheidsdienst en daarna automatisch ook voor de Navo, maar al die tijd
gegevens doorbriefte naar de Sovjet Unie en later naar Rusland. Hij wordt zelfs
in verband gebracht met de ramp met de Estonia in 1994. Veel daarover is nog
onduidelijk. Ook omdat in iedere Est wel iets van Simm zit, zoals een anonieme
Estse journalist opmerkt. Dat zegt veel over de moeilijke positie waarin men in
de Baltische Staten verkeert. Het zou heel wat gemakkelijker voor hen zijn als
de landsgrenzen in Europa zouden worden opgeheven en mensen op grond van hun eigen
identiteit beoordeeld werden. De door Brokken in het eerste hoofdstuk genoemde
trots in de zin van het geloof in alles wat je bijzonder markant en uniek
maakt, kan dienen als buffer tegen geweld en onderdrukking.
Hier mijn verslag van het
gesprek tussen Brands en Brokken over De
Kozakkentuin.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten