Een cultuur-historische kijk op onze omgang met de dood.
De jonge Vlaamse historicus Jan Bleyen schreef vijf jaar
geleden al De dood in Vlaanderen. Opvattingen en praktijken na 1950,
waarin hij een beeld van onze omgang met de dood schetst. Bidprentjes dienden
eerder om mee te helpen dat de overledene de hemel kon bereiken, later werden
het meer documenten ter herinnering. De verandering illustreert dat men vroeger
de dood zag als een overgang naar een andere staat, inmiddels als een
definitief einde.
Voor Doodgeboren. Een mondelinge geschiedenis van rouw
heeft Bleyen veel met ouders van doodgeboren kinderen gepraat. Ze maakten een
heftige traumatische ervaring mee rond een gebeurtenis die in de meeste
gevallen een heel natuurlijke is.
Natuurlijk wil Wim Brands weten hoe hij aan het onderwerp
gekomen is. Jan Bleyen vertelt dat de antropoloog bij wie hij vijf jaar
onderzoek deed voor De dood in Vlaanderen hem aanraadde de geboorte
erbij te nemen. Beide levensfasen zijn aan elkaar verwant. Er is sprake in
beide fasen sprake van medicalisering, bij de geboorte al in de vorm van een
echoscopie.
De geboorte is een gevoelsmatig moment, ontdekte Bleyen,
toen hij naar een Australische documentaire keek waarin de geboorte door een
vriendin van de moeder werd gefilmd. Hoewel de geboorte niet goed afliep wilde
de moeder toch dat er doorgefilmd werd. Bleyen ervaarde een fundamenteel
gebeuren, geboorte en dood ineen. De contaminatie doodgeboren is op zich al een
wonderlijk begrip.
Niet lang geleden werd er nog heel anders mee omgegaan. Tot
in de jaren zestig brak de man thuis het wiegje af terwijl de moeder nog in het
ziekenhuis verbleef. Het kind werd meteen weggenomen, niet gefotografeerd. Er
werden geen tastbare sporen nagelaten. Bij wet was vastgelegd dat het ook geen
naam mocht worden gegeven, er werd in de boeken aangetekend dat het kind
levenloos ter wereld was gekomen en het kreeg ook geen graf. Paradoxaal genoeg
maakte de afwezigheid van het kind diens aanwezigheid juist groter. Pas in de
jaren negentig werd het kind ook daadwerkelijk getoond.
De gesprekken met ouders kwamen tot stand op initiatief van
vrouwen, die toch als autoriteit op dat gebied gelden. Als de vader al meedeed
vertelde die vaak een erg medisch verhaal en gaf voor de beleving het woord aan
zijn vrouw. Daarin wordt de culturele opvatting zichtbaar dat de man degene is
die afstand houdt. Soms luisterde de man in een andere kamer toe en was blij
door Bleyen betrokken te worden bij het gesprek.
Ik vraag me daarbij af of de toestand in België misschien
traditioneler is dan in Nederland. Ik kan me niet voorstellen dat hier zo’n
groot verschil is in de beleving tussen de partners, maar wellicht kan Bleyen
dat nog eens onderzoeken.
Verder was Brands zeer geïnteresseerd in de vertelling die
men tegenwoordig aan het doodgeboren kind verbindt. We zijn herinneringen
belangrijk gaan vinden, zegt Bleyen omdat we in onze postchristelijke cultuur
menen dat de dood het einde is. Hij vertelt dat men de plakkertjes die op de
doopsuikers zitten meeneemt op vakantie en die op een opmerkelijke plek
vastplakt en fotografeert. Volgens Bleyen heeft dat te maken met levenskracht,
wordt daarmee getoond dat rouwen een actief proces is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten