Schrijver geeft zijn gevoelswereld in zijn boeken weer
De Britse schrijver Tim Parks is niet alleen een begenadigd
romancier en auteur van meer beschouwelijke boeken als Leer ons stil te zitten, maar ook iemand die over het schrijven en
lezen nadenkt. In 2015 verscheen van hem Waarom
ik lees, waarin hij beargumenteert dat de literatuur door de globalisering
een ander karakter krijgt. Romans missen kraak en smaak, vormen een
eenheidsworst en schrijvers lijden aan een babbelziekte. In De roman als overlevingsstrategie,
opnieuw vertaald door Corine Kisling, gaat hij hierop door. In de inleiding op
VPRO Boeken werd al gezegd dat Parks ervan overtuigd is dat inhoud, stijl,
soort verhaal en de manier van vertellen samenhangen met innerlijke spanningen bij
de persoon van de schrijver. Jeroen van Kan praat met Parks over deze boeiende
stelling.
Van Kan begint over het feit dat we in de
literatuuurwetenschap een periode gehad hebben waarin de tekst op zichzelf
stond en de persoon van de schrijver niet ter zake deed.
Parks dat de leeservaring altijd over de relatie met de
schrijver gaat. Er is geen heilige tekst. Teksten hoeven niet altijd geschikt
te zijn voor een lezer, maar kunnen ook gevaarlijk zijn. Een tekst voert niet altijd
naar prettige plaatsen. Zijn visie op het verband tussen schrijver, tekst en
lezer is deels een reactie op de eerdere opvatting dat de tekst los staat van
de schrijver, maar aan de andere kant ook iets van hemzelf. Hij verwijst naar
het domineesgezin waarin hij opgroeide en waaraan hij ontsnapte aan de
evangelische boeken door wereldliteratuur te lezen.
Van Kan begint erover dat Parks een roman als onderdeel van
het gedrag van een schrijver ziet.
Parks refereert aan James Joyce die geld van de huidige
lezer zou lenen als hij die tegenkwam. Als hij dat kreeg zou het alleen maar
erger worden met verzoeken, tot seksuele aan toe. Joyce stuurde een deel van
een nieuw werk naar de uitgever en als die het te obscuur vond, stuurde hij iets
in dat nog meer obscuur was. Als wij hiervan op de hoogte zijn, verandert dat
onze perceptie en onze leeservaring. Een ander voorbeeld is D. C. Lawrence. Hij
was twistziek en vocht ruzies uit met zijn vrouw. Hij hield ervan te
provoceren. Als je dat weet, weet je ook waarom je op een bepaalde manier op
zijn tekst reageert. Virginia Woolf vond het al belangrijk om te weten wie iets
geschreven had.
Van Kan brengt Elena Ferrante in van wie we niets weten.
Parks zegt dat haar behoefte aan anonimiteit ook veel over
haar zegt. Waar komt die vandaan? In hoeverre is die oprecht? Schrijvers
beschrijven hun eigen gevoelswereld. Thomas Hardy was angstig en wilde dapper
zijn. Zijn huwelijk zat in het slop en hij wilde graag vreemdgaan. In zijn
romans schreef hij daarover met genot, maar zijn personages die hun lusten
botvierden, stonden aan het eind met lege handen. Lawrence deed wel wat Hardy
niet durfde. Elfriede Jelinek vindt de wereld zo vreselijk dat ze zich schuil
houdt in de literatuur. Voor Joyce was de literatuur een middel om zich
superieur te wanen, al zijn er andere aspecten in zijn werk te vinden. De
voorstelling van Philip Roth verandert ook als je een boek van hem gelezen
hebt.
Van Kan vraagt wat dit over hem zelf zegt.
Parks antwoordt dat we onze eigen positie bepalen aan de
hand van wat we gelezen hebben. We krijgen daarvan een beter idee en meer reliëf
naarmate we meer lezen.
Hier
mijn bespreking van Waarom ik lees.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten