Kunsthistoricus en journalist Gijsbert van der Wal heeft in Wijd open ogen
essays over kunst gebundeld die eerder in de NRC verschenen. De ondertitel
luidt: Stukken over kunst en kijkplezier. Kunst scherpt onze blik op de
werkelijkheid en anderzijds stuurt de werkelijkheid terug naar de kunst, zo las
ik van tevoren. Ik was benieuwd hoe Gijsbert dat zou uitleggen.
Dat gebeurt aan de hand van afbeeldingen die ook in zijn
bundel voorkomen, maar eerst vertelde Gijsbert dat hij zelf schilder wilde
worden, een blauwe maandag op de kunstacademie in Arnhem zat, maar daar niet
leerde kijken.
Allereerst zien we een portret van Vincent van Gogh van een
jonge postbode in Arles. Gijsbert zag het voor het eerst op zijn achttiende en
was weg van de mooie jongen met de lange wimpers en de dromerige blik tegen een
felgroene achtergrond. Een kunstkenner noemde Van Gogh een genie zonder talent.
Gijsbert ziet ook vaak de moeite ervan af. Hij vindt dit een van de meest
geslaagde werken.
Wim Brands vraagt of hij vaak ontroerd is in een museum.
Gijsbert moet soms grijnzen of hij krijgt kippenvel. Natuurlijk wil Brands een
voorbeeld. Die vraag had Gijsbert ook wel verwacht, maar wijst terug naar de
afbeeldingen in het boek.
Schilder Theo de Feyter schildert dagelijks om vijf uur in
de middag zijn uitzicht vanuit zijn huis in Amsterdam-Osdorp. Dat is niet
spectaculair maar het verandert wel steeds als men goed kijkt.
Brands vindt het een sombere gedachte dat we zo weinig nog
meer echt kijken.
Gijsbert beaamt dat het kijkplezier verloren gaat. Het
vraagt om enige vertraging. Maar door kunst leren we weer aandachtiger kijken.
Arie Schippers, met wie Gijsbert vele gesprekken voerde, zat
op de rijksacademie, werkte figuratief, maar ook conceptueel, zegt Brands.
Gijsbert nuanceert de uitspraak: een bekend iemand werkt
altijd ook conceptueel, al is Arie Schippers in die zin niet rigide. Gijsbert
kan liefdevol kijken naar een schilderij van auto’s op een industrieterrein.
Wat eerst lelijk voor hem was, wordt mooi. De volgende keer dat hij op zo’n
locatie is, bekijkt hij die anders.
Brands begint over de zolderetage die Gijsbert tijdens het
schrijven op zijn huis kreeg.
Volgens Gijsbert was het al een feest ernaar te kijken. Elke
keer dat hij omhoog liep verbaasde hem het veranderde uitzicht. Hij zegt dat
hijzelf ook traag is. Het sloot aan bij kunst over interieurs (huizenskeletten)
waar hij in die tijd mee bezig was.
Brands haalt Nabokov aan die het verhaal Wolk, burcht,
meer schreef over een man die een treinreis maakt, waarin hij het
pispaaltje is van het gezelschap, maar dan een mooi landschap ziet, dat zich er
volgens Gijsbert voor leent geschilderd te worden. Het is een plek om te
blijven, net als een vernuftig geconstrueerd landschap van Weissenbruch dat in
het Teylers Museum hangt.
Van der Wal is een inspirerend kunsthistoricus, ook voor
zijn leerlingen lijkt me.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten