Het kwaad kan altijd erger.
Ooit maakte Jeroen Vullings in Meegelokt naar een drassig
veldje mij attent op Bataille (1897-1962). Zijn La littérature et le
mal uit 1957 stelt dat de literatuur een vrijplaats moet zijn voor
verdrukte en verdrongen verlangens en stem moet geven aan het kwaad. Een van
zijn eerste werkjes Histoire de l’oeil ofwel in de vertaling van Paul
Claes De geschiedenis van het oog, ofwel kortweg Het oog genoemd,
voldoet daar in ruime mate aan. Bataille bracht het in 1928 onder pseudoniem in
een kleine oplage uit en in 1967 werd het onder zijn eigen naam uitgebracht.
Het verhaal heeft in psychologische zin weinig om het lijf.
De zestienjarige ik-figuur ontmoet op het strand van X… een jonge vrouw,
Simone. Vanaf de eerste bladzijde is de lucht al zwanger van erotiek. Anders
dan in de gebruikelijke prikkelende literatuur krijgt de lezer geen
mogelijkheid zich met hen te identificeren. Simone gaat met haar kont, die
staat voor alle vrouwelijke lichaamsopeningen onder de navel, al meteen in een
schoteltje melk zitten. Als ze opstaat stroomt de melk langs haar dijen.
‘Zonder elkaar te hebben aangeraakt, kwamen we tegelijk klaar.’ Al gauw komt
daar bij wat tegenwoordig plasseks heet.
Met Marcelle, een andere jonge vrouw, kan het genot alleen
nog vermeerderd worden. ‘Marcelle zou mijn dan besproeien, omdat ze mijn hals
tussen haar dijen zou klemmen. Ze kon ook mijn pissende roede in haar mond
steken.’ Als Marcelle tijdens een orgie haar moeder in het gezicht bijt, wordt
ze naar een inrichting gestuurd. Simone en de ik persoon helpen haar
ontsnappen, maar als Marcelle in een bui van waanzin zich verhangt, vluchten de
twee naar Spanje, alweer ze door Edmond, een rijke Engelsman, onderhouden
worden. Het wordt allemaal van kwaad tot erger. Simone geobsedeerd door het
stierenvechten. Een biechtvader wordt door Simone gewurgd terwijl ze hem
berijdt.
Het is grotesk en voor een modale lezer is er weinig lol aan te
beleven. Alsof er met verf gegooid wordt in plaats daar iets mee uit te
beelden. In de paragraaf Herinnering aan het eind vertelt Bataille welke
herinneringen in verband staan met het verhaal. Onder invloed van de
psycho-analyse komt hij tot veel metaforen zoals oog en ei. Het werkwoord
metaforiseren past daarbij. De herinnering wordt daarin vervormd in obscene
voorstellingen. Het valt op dat de moeder van Simone buitenspel staat, voor het
karretje van het stel gespannen wordt door haar eieren te laten koken die in
het boek een belangrijke rol spelen. Wellicht dat de originele taal meer ruimte
laat voor de samenhang tussen oeuf en oeil, maar in vertaling
komt het geforceerd over.
Eros, zo lezen we in de Epiloog van Paul Claes, is
een naijverige god die transgressie, dat wil zeggen de overtreding van de wet,
opwekt. ‘Als doorbraak van de grens is de erotiek onherroepelijk verbonden met
geweld, waanzin en dood en zo in de ware zin van het woord onmenselijk.’
De mens kan anders dan het dier het verbod overtreden, is
daar eigenlijk ook steeds naar op zoek, meent Bataille. Hij ontleent ideeën aan
Freud over de polyperverse natuur van de mens die in bedwang moet worden
gehouden door het taboe. Volgens mij is dat soort theorieën erg tijdsbepaald.
Derrida, Foucault en andere postmoderne denkers vonden in Bataille echter een
voorganger en wellicht zag Charlotte Roche met Vochtige streken (2008)
zichzelf als een navolger. Aan mij is dit soort Franse literatuur, die toch al
een neiging heeft tot opblazen, niet zo besteed.
Hier mijn bespreking van Meegelokt naar een drassig veldje
eerder op dit blog.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten