Een reis door het bloemenperkje.
De West -Vlaming David van Reybrouck is cultuur-historicus
en schrijver. Hij organiseerde de G1000, een burgerinitiatief dat in november
2011 in Brussel gehouden werd met als doel om, in een tijd waarin de politici
het lieten afweten, de bevolking over de toekomst van het land te laten praten
en tot voorstellen voor de toekomst van België te komen.
David begint bij het monument van de slag bij Waterloo.
250.000 soldaten namen er aan deel. Napoleon, die last had van zijn maag, werd
op 18 juni 1815 door Pruisen en Britten in de pan gehakt. Het is het begin van
de moderne geschiedenis. Men had behoefte aan een bufferstaat, een bloemperkje.
Het duurde nog vijftien jaar tot Belgïe zich van Nederland afscheidde. Het is
moeilijk kiezen tussen de Vlaamse of de Belgische identiteit, horen we
omstanders zeggen.
Davids geboortegrond is de West-Vlaamse klei in de buurt
Brugge. Zijn moeder zegt dat hij met ABN werd opgevoed maar door een buurjongen
Brugs leerde spreken. Op zestienjarige leeftijd wilde hij gaan klimmen en kon
kiezen uit een Belgische of een Vlaamse klimschool. Het werd de Vlaamse. Hij
bezoekt het museum van Constant Permeke in Jabbeke. Zijn grootvader was zo’n
figuur als getekend door Permeke. Het is belangrijk te weten waar je vandaan
komt, maar het moet geen beletsel vormen voor je toekomst, mijmert hij. Op
bezoek bij nonkel Kamiel hoort hij dat grootvader lid was van het Vlaams
Nationaal Verbond, dat collaboreerde met de Duitsers. Na de oorlog werd hij
gestraft met zes weken cel. Grootvader was woedend. Men wist niet goed hoe te
reageren op de bezetter, zegt David. Men liet zich meeslepen door ideeën die
hen uiteindelijk weinig opleverden. Het huidige nationalisme gaat terug op de
vernedering van de Vlamingen. De partij die zich wil afscheiden is de grootste
in Vlaanderen. Met een bevriend fotograaf kijkt hij in een café naar de Ronde
van Vlaanderen. De vriend wil niet meer langs de weg staan, omdat de wedstrijd
gecorrumpeerd is door de commercie.
Tijdens een gesprek met Wilfried Martens en zijn vrouw,
beiden christendemocratische politici, vertelt de voormalig premier, dat de
vaststelling van de taalgrens in 1962 een groot succes was. Echter niet om het
separatisme te bevorderen. Mevrouw Smet legt uit dat men net als Gorbatsjov in
de Sovjet-Unie, de afzonderlijke landsdelen meer vrijheid wilde gunnen. Martens
vult aan dat men, net als in Europa, gedoemd is samen te leven. Hij vond het
initiatief van de G1000 belangrijk. Daarmee bouwt men bruggen.
David vertelt dat hij als solitair schrijver opeens in een
enorme organisatie terechtkwam. Het verbaasde hem dat zijn landgenoten zo lang
met elkaar discussieerden over hun land. Hij ontroerde hem. Hij gaat op bezoek
bij een aantal van de genodigden, die willekeurig uit het telefoonboek waren
geprikt. Een allochtoon uit Congo praatte met intelligente landgenoten, zegt
hij, ook over het moeilijke onderwerp van de immigratie. Hij vertelt dat veel
allochtonen willen dat hun kinderen Nederlands willen leren omdat het hun
kansen vergroot.
David zit in een ouderwets treinstel en rijdt door een arme
wijk van Brussel. Anders dan in Parijs of Berlijn is de armoede in Brussel tot
het centrum doorgedrongen, omdat de rijken wegtrokken en hun plaats werd
ingenomen door immigranten. Er is een werkloosheid van twintig procent, een
jeugdwerkloosheid van dertig, die in sommige wijken oploopt tot veertig
procent. David zegt dat Brussel een tijdbom is. De paupers hebben veel geduld,
verzucht hij.
Hij raakt aan de praat met een oudere Spaanse choreografe,
die eerder ballerina was. Ze houdt van België en meent dat de kracht in eenheid
schuilt.
David bezoekt De Hoge Venen, zijn favoriete natuurgebied.
Hij kan zich niet voorstellen dat de Vlamingen daar afstand van willen doen.
Het hoogste punt is precies 700 meter. In 1923 maakte men, als teken van
Belgisch bewustzijn, een zes meter hoge trap om op dat afgeronde getal uit te
komen. De Oostkantons kreeg men na de Eerste Wereldoorlog van Duitsland als
herstelbetaling voor alle aangedane leed. In WO II pakte Duitsland ze weer
terug maar na de oorlog kwamen ze weer in Belgisch eigendom. De oudste
deelneemster aan de G1000 woont in een huis uit 1747, ouder dan Belgïë zelf. Ze
is er trots op een Belgische te zijn, want dat was ze ook als kind al.
David vertelt over de drie gewesten (w.o.Brussel) en de drie
taalgemeenschappen. Hij spreekt met de minister-president van de Duitse
gemeenschap, die zo’n 77.000 inwoners omvat. Diens vader werd naar het
Oostfront gestuurd en terug in België beschuldigd van collaboratie. De
taalscheiding betekent niet, zoals tussen Vlaanderen en Wallonië, een politieke
scheiding.
In de trein op weg naar Gent spreekt David met een jochie
dat zijn vader verloor tijdens een fietsongeluk. David vertelt dat hij op die
manier vijf vrienden verloor. In Gent bezoekt hij beeldend kunstenaar Pascal,
die op een fabrieksterrein in een container woont en ook deelnam aan de G1000.
Hij voelde zich daar verbonden met zijn landgenoten. De burgemeester zorgde
ervoor dat hij op dit terrein van Q8 kan blijven. David ziet een poëtisch
architect in hem. Hij speelt ook piano, maar zegt erbij dat het pas na een half
uur begint te lopen. David luistert buiten toe.
Hij eindigt in een zevenhonderdjaar oude maar nog steeds
gebruikte schuur van de abdij Ter Doest in Lissewege met een gedicht van Hugo
Claus over zijn grauwe land. Ook Claus had een complexe verhouding met zijn
land.
Hier meer over de
burgertop G1000. Het gedicht van Claus kon ik niet vinden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten