Taal als brug.
Wim Brands knoopt zijn sjaal weer eens om en vertelt dat
immigratie soms in de nieuwe wereld begint en dat men daar de oude herontdekt
en dat we in deze aflevering zien hoe men zich het nieuwe land kan eigen maken.
Sherko Fatah (1964) beschrijft in zijn boek We gaan als
het donker wordt (2010) de radicalisering van Kerim, een Koerdische
vluchteling die in Berlijn radicaliseert.
Fatah loopt met Wim Brands naar de Al Nur moskee op een
bedrijventerrein. Kerim denkt dat hij daar zijn vaderland weer kan vinden,
nadat de relatie met zijn vriendin op niets is uitgelopen. Het geloof maakt het
leven overzichtelijk, de ideologie vereenvoudigt, zegt Fatah.
Fatah neemt Brands mee naar Kreuzberg, een vertrouwde wijk
in het grote Berlijn waarin nog samengeleefd wordt. Ze nemen plaats op een
bankje op een pleintje waar kinderen spelen en met winkels in de buurt. Kerim
woont in Kreuzberg bij een oom.
Fatah kwam zelf in 1975 naar Oost-Duitsland. Zijn vader was
een migrant, hij niet. Zijn vader was politiek actief voor de PKK. Fatah toont
een foto van hem in gevechtstenue en een paar jaar later in een net pak.
Dezelfde man in een geheel andere omgeving. Zijn vader wilde zich aanpassen.
Hij trouwde met een Oost-Duitse en had een status aparte waardoor hij vrij kon
reizen en een westerse auto, een Taunus, voor de deur had staan.
Ze rijden door het voormalige Oost-Berlijn. Fatah wijst op
de kleuraccenten en zegt dat vroeger daar alles grijs was. Hij mist de DDR
niet. Ze bezoeken een monument voor de gevallen soldaten. Het is alweer
vijfentwintig jaar geleden dat hij daar was. In de DDR was het een heiligdom.
Met zijn vader reisde hij naar Koerdistan en Bagdad. Fatah zegt tegen Wim Brands
dat hij blij was dat hij nog een andere wereld had.
Zijn vader was socialist, Kerim een islamist. Volgens Fatah
vindt een zwak persoon zijn identiteit bij een ideologie. Veel islamisten zijn
kortzichtig, maar dat geldt ook voor orthodoxe joden en communisten.
Fatah en Brands lopen naar een gebouw met een bibliotheek in
de wijk Wahnsee waar Fatah schrijver werd. Hij is een Duitse schrijver omdat
zijn werk door deze cultuur bepaald wordt. Zijn Koerdische achtergrond vormt de
context. Hij beseft dat het moeilijk is voor een immigrant om zich aan te
passen. Daarom zoekt die in het nieuwe land meteen zijn eigen groep op, maar
dat leidt tot isolatie en is geen oplossing. Die problemen komen op het
ogenblik naar de oppervlakte. Taal is belangrijk. Taal staat voor de culturele
ruimte, wat dat betreft zou Fatah het goed kunnen vinden met Lodewijk Asscher
(zie mijn blog van 21 april j.l.).
De mannen bezoeken een asielzoekerscentrum en horen van een
Iraniër, die zelf al twaalf jaar in Duitsland is en wiens broer en gezin net
aangekomen zijn, dat hij het geluk nog niet gevonden heeft. Vanwege zijn
achtergrond wordt hij gediscrimineerd. Fatah kent de afschuw van de Duitsers.
Ze zijn bang voor vreemdelingen, bang dat hun wereld ten onder gaat. Hij denkt
dat dat wellicht komt omdat Duitsland nooit kolonies heeft gehad. Brands had
daar wel op in kunnen gaan en zeggen dat het in Nederland niet anders is en dat
wij wel kolonies hebben gehad. In ieder geval is Fatah ontdaan dat taal toch
niet genoeg is. Hij is er niet trots op een Duitser te zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten