Oude filosoof op zoek naar zijn verleden.
De stijl van Gustafsson is aarzelend, bedachtzaam. Zoals een
filosoof gewoon is, doet hij niet graag uitspraken waar hij niet helemaal
achter kan staan. ‘Nee dit gaat zo niet,’ verzucht hij als hij zijn
jeugdherinneringen probeert terug te halen. Het vraagstuk van zijn persoonlijk
verleden houdt hem bezig. De verhalen die hij vertelt worden afgewisseld met levensvragen, soms op het vele af.
In De mooie blanke armen van mevrouw Sorgedahl
beschrijft een 70- jarige, gepensioneerde filosofiedocent aan het Magdalene
college in Oxford zijn jeugd op het besloten Zweedse platteland. De jongen
maakte deel uit van een hechte vriendengroep, die in een ketelkelder bijeenkwam
en daar ideeën uitwisselde en plannen beraamde. Hij woont inmiddels al lang en
tot zijn tevredenheid in Engeland en schrijft over de magie in de jaren veertig
Zweden, bijvoorbeeld in de figuur van zijn grootmoeder Thecla die met haar zus
kaneelperen inmaakte en geloofde in de Apocalyps.
In de jaren vijftig trok mevrouw Sorgedahl met haar man in
het huis dat had toebehoord aan oom Fritz, de broer van zijn grootmoeder.
Daarna had er nog een leraar met zijn gezin in gewoond, Westerberg, die aan de
builenpest ten onder ging. Mevrouw Sorgedahl was een moderne dame, twintig jaar
ouder, die het leuk vond het vriendengroepje bij haar uit te nodigen en hen
drank en sigaretten aan te bieden. Haar man was veel uithuizig. Ze maakte veel
indruk op de jongen, al kan hij zich de chronologie van de gebeurtenissen in
de, voor zijn ontwikkeling belangrijke, zomer van 1954 niet goed meer
herinneren. In het bleke Engelse oktoberlicht is die felle Zweedse zomer
moeilijk terug te halen. Het is voor hem zelfs de vraag of hij wel heeft
bestaan. ‘De literatuur was een angstaanjagend labyrint, een bos dat al dichter
werd naarmate je er dieper in doordrong en waar je gemakkelijk in kon verdwalen
om er nooit meer uit te komen.’
Misschien krijgt de jongen geen naam vanwege de kwellende
onzekerheid over zijn bestaan, dacht ik na lezing.
De manier waarop de hoofdpersoon mevrouw Sorgedahl
beschrijft zorgt voor veel spanning in het boek. Zij vormt een onderwerp dat op
kousevoeten wordt benaderd. Ze komt naderbij en wijkt weer terug.
Er zijn andere verhalen te vertellen, zoals die over een
wiskundeleraar die door de schooljongens gek gemaakt worden, maar ook die door
zijn moeder verteld werden en door de hoofdpersoon achteraf geanalyseerd worden
op waarachtigheid, zoals over de ketterse dominee Tim die een meisje ontmoette
dat het kerkorgel wilde repareren en het verhaal over de melancholieke
hulppredikant Dufvenberg uit Aol die de pastorie in de fik stak, zichzelf in de
buurt verborg en, om aan voedsel te komen, deed alsof hij een weerwolf was. De
jongen was zeer onder de indruk van deze verhalen.
In de zomer van 1954 verbleef de jongen met zijn ouders in
een zomerhuis aan een meer. In hun buurt bevond zich het gezin van de
metaalgieter, die vaak in een boot het water op ging. De jongen raakte in de
ban van de intrigerende dochter Ingela, die hem echter weinig kansen bood.
‘Het is waarschijnlijk dat er iets onwaarschijnlijks
gebeurt,’ stelt Aristoteles. In dit geval was het een lekke band van Ingela
vlak voor het huis van de jongen, die de twee bij elkaar bracht. Ze beleefden
een hete zomer, tot de vakantie van het gezin van de metaalgieter erop zat en
Ingela verdween. De jongen ging af en toe met de bus naar het huis van de,
vanwege vakantie afwezige, mevrouw Sorgedahl om de planten water te geven. Hij
kon het niet laten om haar hoofdkussen in zijn handen te nemen.
Zoals gezegd speelt de chronologie van de gebeurtenissen de
filosofiedocent parten. Later herinnert hij zich dat mevrouw hem al eerder
meenam naar een concert en later naar haar huis.
‘Wat een ervaring! Een paar uur volledig de beschikking te
hebben over een vrouw, haar geuren stapsgewijs te voelen veranderen van de
lichtste geur van hyacint naar de bittere geur van patina.’ Het geeft de jongen
die niet zeker was van zijn bestaan, een antwoord op de vraag of hij bestond.
Het boek eindigt met een beeld van een roeiboot die op een
stuw afvaart en pas later zal weten wat voor hem ligt. De werkelijkheid kent
vele dimensies, van sommige zijn we met onze staat van wetenschap niet eens op
de hoogte. De menselijke geest is raadselachtig en zo zijn de herinneringen. Gelukkig dat
er schrijvers zijn die dat zo helder in beeld brengen, al hoop ik niet dat al
het filosofische commentaar teveel een maniertje van Gustafsson gaat worden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten