Aards drama over twee broers.
Vlaamse auteurs staan bekend om hun aardse beschrijvingen.
Hugo Claus en de zijnen weten zich wel raad met een plastische weergave van
de werkelijkheid. Die manier van schrijven is ook in Nederland doorgedrongen.
Het kan niet anders dan dat een zuiderling besmet is geraakt met deze pure
verteltrant. De Eindhovenaar Stijn van der Loo schetst in zijn roman Slopers
een indringend beeld van een sloopbedrijf in het dorp Mortel, vlak bij de
Belgische en Duitse grens. Het is de tijd van de wederopbouw, toen het
leven nog veel aardser was. Dorpse figuren als de pastoor, de dokter de
politie-agent, de aannemer Perrer en waard van De Gouden Leeuw bepalen de gang
van zaken in het dorp.
Er heerst een grote tegenstelling tussen de kleigrond waarop
Mortel gebouwd is en het zanddorp aan de andere kant van de rivier. De
rivaliteit tussen de mensen van de klei en van het zand is groot. De gebroeders
Pek hebben een sloopbedrijf in Mortel. Een van hen treedt op als de ik-figuur, de ander
staat als Broer te boek. Ze schelen slechts negen maanden en zijn al vroeg in
hun leven op eigen benen komen te staan: vader liep in de oorlog over naar de
andere kant, moeder stierf na de oorlog in het ziekenhuis aan kanker. Aannemer
Perrer die in het dorpscafé klussen aanbesteedt, is niet te beroerd de
schooiers werk te geven. Hij heeft dat de moeder beloofd. Daaruit komt het sloopbedrijf voort met helpers die zo
uit het leven gegrepen zijn: Volcker met zijn litteken in zijn gezicht, de
loeisterke Vollemondt die zelf zure wijn maakt (en drinkt) en de zwakbegaafde Tinus
die een pony bezit, waarmee de muren worden omgetrokken.
De broers zijn, net als de klei en het zand, heel
verschillend. De ik-figuur is de verantwoordelijke. Na zijn geboorte in de couveuse gelegd en heeft daardoor
moederliefde gemist. Hij heeft de leiding over het bedrijf, want hij is de
enige die zich niet laat leiden door zijn driften. Broer is een een losbol. Hij staat op het dak van
een huis dat gesloopt wordt en springt er op het laatste moment af en wordt
daarom ook wel een dakruiter genoemd. Broer heeft vriendinnen die hij meeneemt
naar de slaapkamer die na de dood van moeder speciaal voor meisjesbezoek wordt
gereserveerd, de ik-figuur heeft nog nooit een meisje gehad. Hij ziet in de
ogen van zijn broer jongemeisjesslaapkamergeluk. De broers slapen op twee
tuinstoelen naast de kachel in de woonkamer en onderhouden een haat liefde
verhouding met elkaar.
Het verhaal heeft vaart, kracht en sfeer. Heden en verleden
worden op een organische manier door elkaar heen gemengd. De modder waarin ze
rondstappen vermengt zich met het bloed van vechtpartijen. In de rauwe
werkelijkheid van de jaren vijftig moet hard gewerkt worden, tenminste door het minder ontwikkelde deel van het volk.
Het verhaal loopt naar de kermis toe, die een ode is aan de
bevrijding, maar vooral een gelegenheid voor boerenzoons uit Mortel en omgeving om
eens flink de bloemetjes buiten te zetten. ‘De kermis, die jaarlijkse
herdenking van onze bevrijding, van wie we zijn, van wat het lot ons heeft
toebedeeld, in welke ploegendienst we moeten rondsakkeren, op welke grauwe
akker, voor ons een handjevol centen, dat we dan met een groots gebaar
stukslaan in De Gouden Leeuw, want pas op, het is feest, er wordt niet gekeken
op eentje meer of minder… We laten ons rondzwieren, vollopen, en het eind van
het liedje is dat we op de vuist gaan, voor een akkefietje, voor een meisje.’
Als de kermis eenmaal begonnen is, wordt daarop nog eens flink voortgeborduurd: ‘De kinkels hebben zich in hun zondagse pak gehesen, al is het
pas vrijdag. en zullen daar niet meer uit stappen tot zondag vlak voor de
biecht, en liters drank verder. Hier zal wat moed worden ingezopen, voor het
jaarlijkse bal, de kans van een boerenzoon op een meid, op een toekomst, het is
die droom waarop de kermis tiert, waarop De Gouden Leeuw tiert, waarop het geld
rolt. De waard poleert gelaten zijn glazen en velt geen oordeel.’
Mensen zijn driftmatige wezens die soms moeten kunnen
uitspatten. In deze entourage voltrekt zich een drama tussen de broers. Helaas
is het eind wat overdadig. De ik-figuur slaat op de psychologische toer. Zijn
moralistische beschouwingen doen afbreuk aan de levendige schets. Overdaad
schaadt, ook in een roman van vlees en bloed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten