Welcome, reader! According to Antony Hegarty in this second decade of the new century our future is determined. What will it be? Stays all the same and do we sink away in the mud or is something new coming up? In this blog I try to follow new cultural developments.

Welkom, lezer! Volgens Antony Hegarty leven we in bijzondere tijden. In dit tweede decennium van de eenentwintigste eeuw worden de lijnen uitgezet naar de toekomst. Wat wordt het? Blijft alles zoals het is en zakken we langzaam weg in het moeras van zelfgenoegzaamheid of gloort er ergens iets nieuws aan de horizon? In dit blog volg ik de ontwikkelingen op de voet. Als u op de hoogte wilt blijven, kunt u zich ook aanmelden als volger. Schrijven is een avontuur en bloggen is dat zeker. Met vriendelijke groet, Rein Swart.

Laat ik zeggen dat literaire kritiek voor mij geen kritiek is, zolang zij geen kritiek is op het leven zelf. Rudy Cornets de Groot.

Do not go gentle into that good night, Old age should burn and rage at close of day; Rage, rage against the dying of the light. Dylan Thomas.

Het is juist de roman die laat zien dat het leven geen roman is. Bas Heijne.

In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Johannes.



zondag 29 april 2012

Recensie: Slopers (2012), Stijn van der Loo





Aards drama over twee broers.

Vlaamse auteurs staan bekend om hun aardse beschrijvingen. Hugo Claus en de zijnen weten zich wel raad met een plastische weergave van de werkelijkheid. Die manier van schrijven is ook in Nederland doorgedrongen. Het kan niet anders dan dat een zuiderling besmet is geraakt met deze pure verteltrant. De Eindhovenaar Stijn van der Loo schetst in zijn roman Slopers een indringend beeld van een sloopbedrijf in het dorp Mortel, vlak bij de Belgische en Duitse grens. Het is de tijd van de wederopbouw, toen het leven nog veel aardser was. Dorpse figuren als de pastoor, de dokter de politie-agent, de aannemer Perrer en waard van De Gouden Leeuw bepalen de gang van zaken in het dorp.

Er heerst een grote tegenstelling tussen de kleigrond waarop Mortel gebouwd is en het zanddorp aan de andere kant van de rivier. De rivaliteit tussen de mensen van de klei en van het zand is groot. De gebroeders Pek hebben een sloopbedrijf in Mortel. Een van hen treedt op als de ik-figuur, de ander staat als Broer te boek. Ze schelen slechts negen maanden en zijn al vroeg in hun leven op eigen benen komen te staan: vader liep in de oorlog over naar de andere kant, moeder stierf na de oorlog in het ziekenhuis aan kanker. Aannemer Perrer die in het dorpscafé klussen aanbesteedt, is niet te beroerd de schooiers werk te geven. Hij heeft dat de moeder beloofd. Daaruit komt het sloopbedrijf voort met helpers die zo uit het leven gegrepen zijn: Volcker met zijn litteken in zijn gezicht, de loeisterke Vollemondt die zelf zure wijn maakt (en drinkt) en de zwakbegaafde Tinus die een pony bezit, waarmee de muren worden omgetrokken.

De broers zijn, net als de klei en het zand, heel verschillend. De ik-figuur is de verantwoordelijke. Na zijn geboorte in de couveuse gelegd en heeft daardoor moederliefde gemist. Hij heeft de leiding over het bedrijf, want hij is de enige die zich niet laat leiden door zijn driften. Broer is een een losbol. Hij staat op het dak van een huis dat gesloopt wordt en springt er op het laatste moment af en wordt daarom ook wel een dakruiter genoemd. Broer heeft vriendinnen die hij meeneemt naar de slaapkamer die na de dood van moeder speciaal voor meisjesbezoek wordt gereserveerd, de ik-figuur heeft nog nooit een meisje gehad. Hij ziet in de ogen van zijn broer jongemeisjesslaapkamergeluk. De broers slapen op twee tuinstoelen naast de kachel in de woonkamer en onderhouden een haat liefde verhouding met elkaar.

Het verhaal heeft vaart, kracht en sfeer. Heden en verleden worden op een organische manier door elkaar heen gemengd. De modder waarin ze rondstappen vermengt zich met het bloed van vechtpartijen. In de rauwe werkelijkheid van de jaren vijftig moet hard gewerkt worden, tenminste door het minder ontwikkelde deel van het volk.
Het verhaal loopt naar de kermis toe, die een ode is aan de bevrijding, maar vooral een gelegenheid voor boerenzoons uit Mortel en omgeving om eens flink de bloemetjes buiten te zetten. ‘De kermis, die jaarlijkse herdenking van onze bevrijding, van wie we zijn, van wat het lot ons heeft toebedeeld, in welke ploegendienst we moeten rondsakkeren, op welke grauwe akker, voor ons een handjevol centen, dat we dan met een groots gebaar stukslaan in De Gouden Leeuw, want pas op, het is feest, er wordt niet gekeken op eentje meer of minder… We laten ons rondzwieren, vollopen, en het eind van het liedje is dat we op de vuist gaan, voor een akkefietje, voor een meisje.’

Als de kermis eenmaal begonnen is, wordt daarop nog eens flink voortgeborduurd: ‘De kinkels hebben zich in hun zondagse pak gehesen, al is het pas vrijdag. en zullen daar niet meer uit stappen tot zondag vlak voor de biecht, en liters drank verder. Hier zal wat moed worden ingezopen, voor het jaarlijkse bal, de kans van een boerenzoon op een meid, op een toekomst, het is die droom waarop de kermis tiert, waarop De Gouden Leeuw tiert, waarop het geld rolt. De waard poleert gelaten zijn glazen en velt geen oordeel.’

Mensen zijn driftmatige wezens die soms moeten kunnen uitspatten. In deze entourage voltrekt zich een drama tussen de broers. Helaas is het eind wat overdadig. De ik-figuur slaat op de psychologische toer. Zijn moralistische beschouwingen doen afbreuk aan de levendige schets. Overdaad schaadt, ook in een roman van vlees en bloed.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten