Fantastische reggaeband opgesplitst door mismanagement en
kortzichtigheid
De regisseurs Roger Penny en
Charlie Thomas van BBC4 maakten een fascinerend, maar ook ontluisterend portret
van UB40, een van de bands uit de jaren tachtig die heel veel succes hadden,
maar aan mismanagement en hun eigen kortzichtigheid ten gronde gingen. De drie
broers Campbell, die deelnamen aan de band raakten verscheurd door haat, dat
alleen voordeel oplevert voor advocaten. Een van hun albums, Promises and Lies geheten, dekt de
lading van de geschiedenis van deze verder fantastische band.
Penny en Thomas beginnen bij de folkclub, die de ouders van
de vier broers Campbell in Birmingham hadden. De vader zong daar ook, waardoor
de broers David, Robin, Duncan en Ali de muziek met de paplepel kregen
ingegoten. Zelf hielden ze meer van de Jamaicaanse popmuziek , die in het
zuiden van Birmingham te horen was. Een optreden van Bob Marley on 1975
inspireerde hen tot het formeren van een reggaeband bestaande uit acht leden,
waaronder twee broers Campbell, te weten Robin en Ali, omdat Duncan ander werk
de voorkeur gaf en David in de gevangenis zat. Een vriend zorgde voor de naam,
die verwees naar het formulier dat moest worden ingevuld bij werkloosheid, een
alledaags verschijnsel tijdens de jaren van Thatcher.
In 1979 gaven ze hun eerste optreden in hun geboortestad,
met onder andere het nummer Tyler.
Chrissie Hynde hoorde ze en nodigde ze uit om tijdens een tournee te spelen in
het voorprogramma van The pretenders.
De drummer zei dat hij het erg eng vond om meteen voor een groot publiek te spelen
en Ali zegt dat ze vals speelden door weinig kennis van techniek. Ze bleven wel
zichzelf, leverden zich niet uit aan een platenmaatschappij, maar produceerden zelf
hun platen in een oude, tot studio omgedoopte vleesfabriek. Daar werd ook het
wereldberoemde nummer One in ten
opgenomen met de onvergetelijke tekst: nobody
knows me, even though I am always there, a statistic, a reminder of a world
that doesn’t care.
Dit soort liedjes gingen er in als pap in jongeren die met
de harde realiteit van de jaren tachtig geconfronteerd werden. Al gauw kwamen
ze op televisie. David zag het programma Top of the pops in de gevangenis en
was trots op zijn broers, net als hun vader. De optredens met roadies en al kostten
veel geld, maar met het succes van het nummer Red, red wine kon een faillissement afgewend worden. Een bijzonder
wapenfeit was het nummer I got you babe
gezongen door Ali en Chrissie. Een ander was een optreden in Zuid Afrika, nadat
Mandela president geworden was, waarbij het stadion waarin 70.000 mensen
konden, drie dagen lang helemaal uitverkocht was.
De successen hadden echter een schaduwkant. De tournees,
inclusief alle drugs, kostten bakken met geld dat op een of andere manier
verdween zonder dat iemand daar vat op had. Op het moment dat Ali daar naar
wilde informeren, kreeg hij weinig gehoor van de anderen. Een manager ontdekte
dat ze zich in de schulden gestoken hadden, maar kon een neerwaartse spiraal
niet voorkomen. Ali stapte uit de band, volgens hem omdat hij gedemoniseerd
werd, volgens anderen omdat hij aan een solotour wilde beginnen. Twee bandleden
sloten zich bij hem aan, waardoor er opeens twee UB40’s waren. Duncan nam de
plaats van Ali in de eerste band over, waardoor er een breuk kwam in de
vriendschap tussen de twee. Alleen hun moeder houdt nog contact met de twee
kampen, maar treurig is het allemaal wel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten