Geluk is liefde
Om tegenwicht te bieden aan Blue monday organiseren de
Bibliotheek Zuid Kennemerland en de Toneelschuur een avond over geluk, in het
bijzonder in de literatuur. Aandacht is er ook voor de voorstelling Geluk onder regie van Nina Spijkers die
op 8 februari a.s. in première gaat. Presentatrice Joni Zwart leidt - na een
verrassende opening door de vier spelers van de voorstelling Geluk die vaker een theatrale of
muzikale bijdrage leveren - de avond in met een uitleg van de formule die de
Britse psycholoog Cliff Amail opstelde, om aan te geven dat mensen zich op deze
dag in januari het meest ellendig voelen. Zwart zegt erbij dat de formule
dermate onhanteerbaar was dat Amail later reizen ging verkopen voor Sky travel.
Toef Jaeger interviewt Kees ’t Hart, die bekend staat als
een homo ironicus en naast verhalenbundels en romans ook een essaybundel heeft
uitgebracht onder de naam Het gelukkige
schrijven (2015). Zijn personages zijn vaak helemaal niet van die gelukkige
mensen, omdat ze met overspannen ideeën rondlopen. Hij wil graag dat ze
ongelijk krijgen. In De Revue (1999) probeert
de hoofdpersoon de geheimzinnige wereld van de revue te doorgronden. ’t Hart
zegt erbij dat zijn vrouw in de tijd dat hij Nederlands studeerde bij de revue
werkte en dat hij in de avonduren het gezelschap leerde kennen. Hij haalt de
eerste zin uit de roman aan die verwijst naar de gelukkigste tijd van zijn
leven, die hij toen had. Hij had als laatste zin bedacht dat meisjes gelukkig
moeten zijn maar die haalde het niet. Het zegt wel iets over zijn werkwijze die
begint met een eerste en laatste zin. Hij is beïnvloed door de Franse filmmaker
Eric Rohmer die in zijn vier films over de seizoenen ook vindt dat meisjes
gelukkig moeten zijn. Een op het scherm geprojecteerde grafiek uit een
scheurkalender Schrijven is scheuren,
die hij samen met Marja Pruis en Joost de Vries samenstelde, is niet van hem
maar van De Vries die wilde aangeven hoe een plot zich op de meest simpele
wijze ontwikkelt, iets wat niet voorkomt in de boeken van ’t Hart. Jaeger
spreekt over ’t Hart’s laatste roman Wederzijds
(2017), waarin een echtpaar in een burgerwacht geluisd wordt, die overlast wil
bestrijden maar zelf wraaknemingen pleegt. Volgens Jaeger zijn de laatste
romans wranger van toon. Dat komt wellicht door huidige maatschappelijke
verhoudingen zegt ’t Hart die zelf liever de onschuld bewaart en dromerige
romans schrijft zoals nu over Goethe. (Daarover heeft hij al eerder in 2011 een
novelle gepubliceerd met de titel Het
beeld van Goethe. rs)
Esther op de Beek is lector moderne Nederlandse literatuur
en geeft een minicollege over geluk in de literatuur aan de hand van drie
aspecten: de traditionele associatie rond geluk en literatuur, de herkomst van
het moderne geluksbegrip en de plicht tot geluk in moderne romans. Ze haalt een
verhalenbundel met de titel Geluk is voor
de dommen (2003) van Hans Vervoort aan, die niet meteen een aansporing is
om daar achter aan te gaan. Pas in de Bouquet reeks en in streekromans kwam
geluk in de titel naar voren. De herkomst van het moderne geluksbegrip heeft
volgens haar te maken met een paradigmawisseling in de achttiende eeuw, die de
eigen verantwoordelijkheid voor geluk op de voorgrond plaatste. De individuele
worstelingen daarmee worden vastgelegd in de roman, die in dezelfde tijd
opkomt. Tegenwoordig lijkt geluk zelfs een plicht te zijn. Als we daarin falen
zijn er vele zelfhulpboeken die ons willen helpen. Ook in de wetenschap is veel
aandacht voor geluk, vooral voor de meetbare kanten daarvan. Op de Beek
signaleert het verzet daartegen in moderne romans, zoals die van Hanna
Bervoets, Toon Tellegen, Ivo Victoria en Tom Lanoye. Ze bekritiseert de romans
van Griet op de Beeck die het streven naar geluk in stand houden.
Psycholoog Thijs Launspach heeft onderzoek gedaan naar de problemen
van millenials en beschreven in Het
millenial manifest (2017). De burnouts in deze groep zijn verontrustend en
hebben te maken met alle aandacht die ze in hun jeugd kregen, waardoor ze het
idee hadden dat de bomen tot de hemel groeiden, terwijl de maatschappelijke
omstandigheden veranderd waren toen ze aan het werk gingen. Launspach haalt psychiater
Anna Terruwe aan die in de jaren zeventig gesprekken voerde met jongeren die
het moeilijk hadden en in haar bevestigingstheorie vaststelde dat men meer met
elkaar moest praten. Datzelfde advies geeft Launspach. Door eerlijk met elkaar
te praten en zichzelf kwetsbaar op te stellen kan de druk die men ervaart
verminderd worden. Geluk is volgens Launspach niet hetzelfde als genot en niet
te koop, al doet de reclame hard zijn best om dat wel te doen geloven.
In de paneldiscussie, geleid door Zwart met bovenstaande
sprekers en daarbij ook Nina Spijkers, vertelt de laatste over het maakproces
van de voorstelling Geluk. Aan de
hand van literatuur, eigen teksten en improvisaties is een vorm ontstaan die
vragen stelt over onze obsessie met geluk. Ze hield zich eerder bezig met
repertoire toneel, zoals dat van Tsjechov, maar voor dit onderwerp was geen tekst
voorhanden. Spijkers hanteert liever het begrip zingeving dan geluk, omdat het
de plaats van religie heeft ingenomen. Het meisje op de poster van de
voorstelling, Imke Smit, heeft een burnout en is vervangen door Linda van den
Heuvel.
Zwart vraagt ’t Hart of hij het maakproces in de literatuur,
dat hij in Het gelukkige schrijven
typeert als uitgevoerd door een pretentieloze veelschrijver die durft te falen,
herkent. ’t Hart antwoordt dat het bij hem vaak met een kleinigheid begint, dat
leidt tot een globaal plan. Hij schrijft dan drie maanden dagelijks duizend
woorden en kijkt daarna in een meer rationele fase wat daarvan bruikbaar is.
Zwart vraagt Op de Beek hoe het komt dat geluk sinds deze
eeuw zo in de aandacht staat. Op de Beek spreekt van een collectieve hysterie
onder invloed van de markt die steeds commerciëler wordt. Schrijvers herkennen
de worsteling met geluk en het publiek is geïnteresseerd omdat men graag de
eigen zorgen wil delen. Ze vindt vooral de invulling van het begrip geluk mooi
waarbij het gaat om het gevoel na de oplossing van een innerlijk conflict.
Launspach haalt de uitspraak van Spijkers aan dat geluk de
nieuwe religie is. Zelf ziet hij het als een containerbegrip, dat van alles kan
inhouden. Hij verwijst naar de Sloveense filosoof Zizek, die stelt dat we in
een ideologische tijd leven waarin het marktdenken overheerst en iedereen die
niet meedoet als afwijkend wordt gezien en als autistisch of hyperactief wordt gediagnosticeerd
met pillen als oplossing.
Op de Beek haalt Maxime Februari aan die de problemen wijt
aan onze horizontale - in plaats van verticale oriëntatie. Daardoor staart men
zich blind op anderen en vooral op degenen die net wat meer succes hebben.
Spijkers definieert geluk nog eens als de overeenkomst
tussen verwachtingen en de werkelijkheid, hetgeen tot tevredenheid stemt.
Launspach brengt de boeddhistische betekenis in waar geluk, onafhankelijk van
de omstandigheden, vooral in jezelf zit.
Zwart sluit af met de vraag aan alle gespreksgenoten om
geluk in één zin te vatten. Voor Spijkers is dat kerst, voor ’t Hart het lezen
van een boek van de Engelse psychoanalyticus Adam Phillips en het voorlezen van
de mooiste zinnen daaruit, Op de Beek houdt het op schoonheid en wijsheid,
Launspach heeft een mooie volzin bedacht waarin het belangrijk is om in drukke
tijden aanwezig te blijven in het moment. Spijkers mag nog een andere zin en slaat
de spijker op de kop met de uitspraak dat geluk liefde is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten