Fossiele brandstof is een gemakkelijk op te delven snoepje
in de grond
Clairy Polak praat, bijgestaan door Ad Verbrugge, in deze
vierde reguliere uitzending van Het
filosofisch kwintet met ingenieur Klaas van Egmond, techniekfilosofe Sabine
Roeser (zie foto) en onderzoekster Lucia van Geuns over de vraag of technologie een
oplossing kan bieden voor ons energieprobleem. Ze begint zoals gewoonlijk met
een vraag, namelijk over groene stroom, of het zinvol is die af te nemen.
Van Egmond is sceptisch, vindt het een aflaatachtig
gebeuren, temeer omdat duurzame energie slechts vier procent van de totale
productie uitmaakt. Volgens Van Geuns gaat het om gewone stroom, maar gekocht uit
een groene bron (als het goed is). Roeser is een voorstander en vindt dat het
loont in groene stroom te investeren. Des te meer mensen dat doen, des te meer
duurzame energie. Verbrugge houdt een nogal ingewikkeld en abstract betoog over
het labelen van stroom dat een kwantificeerbare verhouding en daarmee een
waardering uitdrukt.
Polak gaat verder over CO2 neutraal vliegen. Ze trekt nogal
haar neus op voor bomen die men plant met het extra geld dat vliegtuigpassagiers
hiervoor betalen. Van Geuns denkt dat men daarmee het schuldgevoel afkoopt en
dat het zelfs contraproductief kan werken als het een alibi vormt om nog meer
te vliegen. Van Egmond denkt niet dat daarmee het klimaatprobleem wordt
opgelost. Roeser vergelijkt het met de verhandeling van emissierechten, die
niet leiden tot grenzen aan de groei. Zij bepleit een gedragsverandering. Van
Geuns zegt dat dit weinig zoden aan de dijk zet als China en andere opkomende
economieën nog steeds goedkope kolen als brandstof gebruiken. Ze wijst erop dat
het energiebeleid onderwerp is van een politiek-economisch debat.
Polak vraagt of dit laatste positief of negatief is. Van
Egmond vindt het positief, omdat het energiebeleid sturing behoeft na de
privatisering en liberalisering in de jaren negentig. Hij is gecharmeerd van
initiatieven van transitional towns die het energiegebruik in hun stad milieuneutraal
willen maken. Ook Roeser wil dat het Westen het energiegebruik radicaal
beperkt.
Polak wil naar de kern van het onderwerp, namelijk de vraag
of het probleem met technologie op te lossen is. Volgens Van Egmond wordt de
rol van de technologie overschat. Zonder gedragsverandering is halvering van het
energiegebruik in 2050 onmogelijk. Hij vindt dat de politiek financiële
prikkels in die richting moet geven. Van Geuns meent dat met technologie de
twee graden opwarming oplosbaar is, maar dat dit politiek niet haalbaar is. Men
verschilt van mening over de rol van de Verenigde Staten in dit debat.
Enerzijds is daar de ecotax onbespreekbaar, anderzijds zet men wel stappen om
de CO2 uitstoot te verminderen. Van Egmond vindt dat Europa als grootste
economie een CO2 heffing moet invoeren.
Polak herformuleert de vraag: hoe kan de technologie ons
helpen als we van goede wil zijn de milieudoelen te bereiken. Volgens van
Egmond ontstaat rond 2030 een kantelpunt wat betreft het lucratief worden van
duurzame energie in vergelijking met fossiele brandstoffen. Van Geuns vreest
dat het systeem geen duurzame energie aankan. Roeser betreurt het dat de
aangedragen oplossingen zoals windmolens op zee op weerstand stuiten. Van Egmond
ziet niets in schaliegas omdat het slechts een paar jaar respijt geeft en geen
wezenlijk oplossing biedt.
Polak gaat verder over de verhouding tussen ons bewustzijn
van de problemen en de geringe bereidheid om in actie te komen. Roeser verklaart
de discrepantie tussen ons cognitieve bewustzijn en het gebrek aan urgentie om
er iets aan te doen op met de term cognitieve dissonantie. Verbrugge denkt dat
het besef ontbreekt als men het gevaar niet aan de lijve heeft meegemaakt en
dat we daarom de fossiele brandstoffen als snoepjes uit de grond blijven halen.
Men komt uit op een democratisch probleem. Van Egmond zou een nationaal kabinet
willen dat een duurzaam beleid uitstippelt, dat niet door de media de grond in
geboord kan worden. Van Geuns vindt het naïef om een Nederlandse oplossing te
bedenken voor een mondiaal probleem. Roeser wijst op afspraken binnen het
International Institute for Environment and Development dat veel aandacht heeft
voor klimaatverandering.
Polak vraagt nogal uitgeblust of het wel zin heeft om zelf
actie te ondernemen.
Van Egmond wijst erop dat zijn plan voor een nationaal
kabinet daarin past, net als het idee van transitional towns. Roeser vindt het
belangrijk dat aangesloten wordt bij het schuldgevoel, want een politiek
draagvlak zal niet snel ontstaan. Verbrugge spreekt van een foute Titaanse
macht, die door de Verlichting mogelijk werd gemaakt en wil terug naar
inbedding in de natuur en rentmeesterschap. Van Geuns is pessimistischer, maar
vindt dat Europa wel een voorbeeldfunctie heeft.
Tenslotte vraagt Polak of ons de tijd nog wel gegund is.
Van Egmond vindt dat er snel besloten moet worden over de
twee graden problematiek, dat men eindelijk eens volwassen moet worden en dat
Europa zich moet afvragen wat een goed leven is. Roeser vindt dat we ons niet
moeten doodstaren op een technologische fix, maar moeten nadenken over een
maatschappij die niet alleen op groei is gericht. Van Geuns denkt dat dit een
elitaire discussie is in een wereld die door politieke en economische belangen
bepaald wordt, waarop Verbrugge een uitspraak van Dmitri uit De gebroeders Karamazov van Dostojevski
aanhaalt dat de mens hem te groot is.
Steeds weer stuit men lijkt het wel op de grens van de
economische macht, die ons allen in een wurggreep houdt, waaruit we ons niet kunnen
en soms zelfs niet willen bevrijden. Het negativisme van Clairy Polak staat
symbool voor de moedeloosheid die daar het gevolg van is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten