Haat, nijd en familiegeheimen in een West-Vlaams dorp.
Soms denk je dat je het wel kent, de sappige anekdotische
beschrijvingen van het leven in deVlaamse rooms-katholieke gemeenschappen,
waarin haat en nijd gedetailleerd aan de lezer wordt voorgeschoteld, maar het
recept, ook al is het bekend, werkt nog steeds en er zijn steeds weer
nieuwelingen die het met veel smaak opdienen.
Jan Vantoortelboom is zo iemand, aan wiens schrijfstijl je
niet zou zeggen dat hij een beginner is. Zijn verhaal over de broers Stoffel en
Bert Vanheule en tegelijk over hun opa Victor wordt op een prachtige manier uit
de doeken gedaan. De hoofdstukken over Victor en die over zijn kleinzoon
Stoffel wisselen elkaar af, zodat de beide geschiedenissen elkaar van twee
kanten steeds dichter naderen en tenslotte tot een mooi eind gebracht worden.
Het boek begint met een einde. Hoofdpersoon Stoffel, de
ik-figuur in deze roman, begraaft zijn moeder op het kerkhof van Elverdinge,
diep gelegen in het West-Vlaamse achterland, zoals dat in het boek genoemd
wordt. Stoffel piekert over zijn familie, vraagt zich af wat zijn opa Victor
misdaan heeft, wat er precies gaande was tussen hem en zijn zus Lora, beiden
nakomelingetjes in een gezin met oudere zussen, wie zijn moeder precies was,
aangezien zij nooit contact hadden met haar tak van de familie. Hij ziet alleen
brokstukken uit levens die hem onbekend zijn.
De personages zijn van vlees en bloed, op de eerste plaats Victor,
geboren in 1896, die tot afgrijzen van Stoffel een litteken dwars over zijn
gezicht heeft lopen. Victor is een sterke man en wordt daarom gevraagd als
buitenwipper in het plaatselijk café. Hij heeft een speciale band met zijn drie
jaar oudere zus Lora, een verhouding die veel spanning aan het boek geeft. Na
zijn deelname aan de eerste wereldoorlog is de mannetjesputter ongeschonden
naar huis teruggekeerd, maar leeft teruggetrokken. Stoffel bekijkt hem met
verbazing. ‘Hij zat nog steeds in zijn zetel op zondag met een mes
druivenpitten van tussen zijn tanden te peuteren, vliegen dood te meppen en
giftige scheten te laten.’
Een ander mooi portret is de pastoor, die afhankelijk is van
de gulheid van de zakenlui en in het begin van het boek op bezoek gaat bij
antiekhandelaar en notaris Verdonck. Deze heeft een bedlegerige vrouw en daarom
Lora, het zusje van Victor, als kuisvrouw in dienst genomen. Voor de pastoor is
het duidelijk dat Verdonck verliefd op haar is, maar veel kan hij daar niet
over zeggen. Ook in het dorp wordt erover geroddeld, net als over Victor.
Lora zelf mag er ook zijn. Tijdens de begrafenis van de
vrouw van Verdonck zit ze zelfbewust vooraan in de kerk. ‘Haar borsten priemden
vooruit, om de kracht en kleur van haar zang de monden waaruit roddel en
achterklap spuiden het zwijgen op te leggen.’
Dan zijn er de jongens, de broers Bert en Stoffel,
misdienaars, die behoorlijk van de goede weg afdwalen. Stoffel bezit een
metalen doosje waarin hij stukjes van Victor bewaart zoals stukken nagels en
tanden, die hij onder tafel vindt. De wat oudere Bert is een dierenvriend, maar
verder geen lieverdje. Bert wordt door opa Victor afgetuigd als hij kakt in een
tweedehands broek, die zijn moeder hem aantrekt. De dood van hun moeder brengt de
broers niet dichter bij elkaar: ‘In plaats van samen bescherming te zoeken,
dreven we af op twee verschillende, onstuitbare krachten van overleving. Er
waren blauwe plekken geweest, een beetje duwen en trekken, aftastend. Soms
bloed. Soms gericht uithalen. Maar nooit voluit. Ons gedeelde medelijden voor
vader kon de kloof niet overbruggen, maar bedwong ons wel. Ik bezat een
angstloze taaiheid waar Bert bewondering voor had. Hij bezat spierkracht waar
ik bewondering voor had. Dat was het.’
De roman is van grote poëtische allure. Mooi zijn de Vlaamse
begrippen als saffelen die op elke pagina wel voorkomen, maar ook de beelden
zoals de sproeteneilandjes op het gezicht van Stoffels moeder, alsof ze met een
vergiet in de zon had gelegen. Over de puist op de kin van Bert zegt Stoffel:
‘Er zat een luciferskop op.’ De lezer wordt door de aardsheid en zintuiglijkheid
(met alle stront bijvoorbeeld) met huid en haar in het verhaal getrokken.
De compositie zit gebeiteld in elkaar, al wordt er af en toe teveel weggegeven. Vertoortelboom weet de
verschillende verhaalelementen kundig in elkaar te lassen. Ook
ontroering brengt hij over, bijvoorbeeld in de schets van Stoffels vader, die
achterblijft na de dood van zijn vrouw of in die van het afscheid van Victor van diens
hond Wolf als hij naar het leger gaat.
Weer is een nieuw juweel toegevoegd aan alle rijkdom die we
al uit Vlaanderen hebben ontvangen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten