Over de gang van zaken in families
Het Vlaams van Leo Pleysier is zo welluidend dat ik vanaf de
eerste zin de neiging heb De kast hardop te lezen. om anderen er ook te van
laten genieten. Daarbij komt ook nog eens het fraaie onderwerp dat in de boeiende
vorm van een telefoongesprek tussen de ik-figuur en zijn oudere zus Greet gevoerd
wordt.
Aanleiding is de kast, de antieke, eikenhouten pastoorskast die
eerder tijdens een familiebijeenkomst waarin de spullen van de overleden ouders
werden verdeeld, aan Greet werd toegewezen. Zij had veel gedaan voor moeder en
haar woning in een villawijk in Mechelen was voor die kast een hele geschikte
plek, al dacht niet iedereen daar zo over.
Het is knap gedaan van de schrijver om in een
telefoongesprek tussen deze broer en zus de hele verdere familie over het
voetlicht te krijgen. Zo wordt er ook een fietstochtje vermeld van zus Hilde en
zwager Rik naar het ouderlijk huis, dat behoorlijk verloederd was (al vergeet
men gemakkelijk dat de staat van het huis al bij de verkoop niet florissant
was). Pleysier weet de hele familie overtuigend in beeld te krijgen door vaak
de naam va de persoon aan te halen over wie het gaat, waardoor de lezer niet
gaat nadenken waarover het gaat.
De kast zit zo propvol familieherinneringen, dat Greet door
de inhoud opgeslokt dreigt te worden als ze die gaat sorteren. ‘En zo, van het
ene ogenblik op het andere, had ze er zich al bij neergelegd dat ze de rest van
haar leven in het binnenste van deze kast moest doorbrengen. Voorgoed mee
opgeborgen tussen de papieren en de voorwerpen die in de schuiven en op de
schabben lagen.’
Oude spullen bewaren of weggooien, dat is de vraag. Wat moet
ze met al die papieren, medailles en andere documenten rommel die zelfs stinken.
Tijdens het opruimen vraagt Greet zich dan of er niet iets weg kan. Bijvoorbeeld
de oude condoleancekaarten van personen die zelf ook allemaal overleden zijn. Haar
man Wilfried zou er wel weg met weten. De fik erin (en de zaag in de kast),
maar Greet besluit tot een telefoonronde.
Het is Greet die maar praat, terwijl haar man Wilfried voetbal
kijkt op de televisie. Tijdens haar verhalen gaat de familie over de tong. De
standpunten over de toekomst van de kast komen ter sprake, maar ook de sterke wens
in de familie om er, volgens de wens van de moeder, samen uit te komen zonder
ambras. De korte antwoorden van haar broer duiden op tegenzin. Hij had de
wedstrijd ook willen zien, maar durft niet tegen Greet in te gaan. Greet van
haar kant blijft maar doorzeuren. Ze weet niet goed wat ze moet.
Het is een klein iets en pretentieloos opgeschreven, maar
wel heel echt, met veel droge humor. Het Vlaams speelt daarin een mooi partijtje
‘Ik mag mijn gedacht toch wel eens zeggen zeker.’ Soms moet zelfs uit de context
duidelijk worden wat de betekenis is: ‘En ambetant dat ze haar eigen gevoeld
had toen.’
De kast toont hoe
het er toe gaat in veel families. De loyaliteit ten opzichte van elkaar, de
behoefte de vrede te bewaren en de mentale en fysieke erfenis van de ouders
niet door het slijk te halen, de mentale erfenis te eren en de fysieke te
bewaren, maar tot hoe lang? Ook wordt er veel herhaald. Bijvoorbeeld over het
opstoken van oude condoleance kaarten
De kast (1991) verscheen
na Wit is altijd schoon waarin de
moeder na haar dood voortspreekt tot haar zoon en voor De gele rivier is bevroren over een tante non, die in De kast optreedt als de persoon die de
ik figuur vertelde over het huisje waarin Jezus woont, dat alleen door
priesters geopend mag worden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten