Niets leuker dan een spelend leven
Henny Vrienten is componist en muzikant. Hij was,
vijfentwintig jaar geleden alweer, het boegbeeld van de band Doe Maar.
Daarna trok hij zich als een monnik terug in de studio om filmmuziek te maken.
Het is verheugend te horen dat de band weer gaat optreden. Na enkele try-outs
komt er een concert in de Gelredome, een Symphonica in Rosso, al gaat
Vrienten niet in het rood. Repetities zijn nodig om zang en muziek op elkaar af
te stemmen, al staan er geen nieuwe titels op het programma. Er komt wel een
nieuw lied waarbij men op twitter kan bijdragen.
Vrienten opent het vijfentwintigste seizoen van Zomergasten
met een fragment van zijn uitgekozen film
The quest of fire
ofwel
La guerre du feu, een roadmovie avant le lettre. Zijn zoon wilde
de film graag nog eens zien. Het verhaal gaat over oermensen die het vuur
verliezen en er weer naar op zoek gaan. Jan Leyers noemt hen Neanderthalers,
maar volgens Vrienten was het een stam die ik op internet niet kon vinden.
Wellicht speelde het geheugen hem parten, zoals hij verschillende keren tijdens
de uitzending opmerkt. De muziek van Phillipe Sarde stelt hem teleur. Bijna
soft porno, zegt Leyers. Volgens Vrienten, met al zijn ervaring op dat gebied,
zijn Europese films minder bombastisch en willen ze meer dan Amerikaanse films
een verhaal vertellen.
Leyers gaat terug naar de oertijd van Vrienten (1948) in
Hilvarenbeek, waar hij tot zijn achtste woonde voordat zijn ouders naar Tilburg
verhuisden. Hij herinnert zich een oom die in Nederlands-Indië gevochten had en
die hem zijn officierspet gaf, waarmee Henny door het dorp paradeerde, tot hij
werd aangesproken door een voddenboer die zijn pet ruilde voor een fluitje van
een cent dat niet eens werkte. Hij zag in het patronaat de film
Feuerwerk (1954)
van Kurt Hoffmann, waarin Romy Schneider als kind op het saaie platteland
droomt van het circus dat langskomt. Vrienten vindt de muziek Mickey Mouserig
en vergelijkt het met rozen die nog eens rood geverfd worden. Over het circus:
‘Hoe zuidelijker hoe valser de fanfare.’
Zijn pa, een stille negentiende eeuwer in een overall en met
een zwaar shaggie tussen de lippen, was timmerman, meer gericht op kwaliteit
dan op gewin en daarom ook niet geschikt om als zelfstandige te werken. Van Doe
Maar begreep hij niet veel, anders dan zijn moeder die een gitaar met hem
kocht. Henny erfde van zijn vader zijn ambachtelijkheid.
Een fotograaf filmt Amsterdam (1982) van Ed van der
Elsken voert terug naar begin jaren tachtig toen Vrienten in Amsterdam kwam
wonen omdat zijn vriendin niet naar Tilburg wilde. Hij was inmiddels al een
bekende Nederlander, knipte zijn blonde lokken weg en zette op straat een
brilletje op. Hij vond dat de stad er verlopen uitzag. ‘Je ziet nooit waar je
bent maar alleen waar je was,’ zegt hij nu. Het idee van een popster vindt hij
licht ridicuul. Vooral in de grote zalen ervaarde hij minder voldoening dan in
kleinere waarin hij meer contact had met het publiek. In die tijd hadden ze
weinig begeleiding. Niemand wist hoe je zo’n bandje uit de wind hield. Dat brak
hen, oude hippies zonder dubbele agenda, op. Toch heeft hij er nu weer zin in.
In Under western stars (1938) van Joseph Kane speelt
Roy Rogers een jodelende cowboy. Vrienten legt uit dat het emigranten waren uit
Oostenrijk. Hij was meteen weg van Roy’s gitaar. Een frater vroeg de jongens
aan het eind van de lagere school wat ze worden wilden. Missionaris, zei Henny,
met een gitaar, die toch heel anders klonk dan een banjo. Vanaf dag één was hij
in de ban van de klank. Hij wilde niet naspelen, maar zocht eigen wijsjes, de
jonge componist in de dop.
In Hail! Hail! Rock ‘n Roll (1981) van Taylor
Hackford behandelt Chuck Berry Keith Richards op een onaanvaardbare manier.
Richards blijft laconiek. Als hij dit overleeft heeft hij veel gewonnen. Vrienten
zelf is geen ruziemaker. Hij loopt weg als er onenigheid is en hoopt dat de
zaak dan afkoelt.
In een documentaire van Atlantis uit 1988
portretteert Erik Lieshout trompettist Chet Baker in De Kroeg in
Amsterdam. Vrienten werd geboren na de jazztijd, maar leerde het waarderen. Baker
is een prachtige muzikant door zijn onnadrukkelijke toon. In het laatste
interview op oudjaarsavond 1987, voor hij in mei 1988 uit het raam viel van
zijn hotelkamer aan de Prinsengracht, zegt Baker dat Holland een land is waarin
het hele jaar door gefeest wordt. Vrienten ziet hoezeer Baker gebeukt is door
de tijd. Hij denkt dat Baker minder goede heroïne kreeg dan Keith Richards.
Zelf hield Vrienten zijn grenzen in acht. Hij vindt het een vraag waarom Baker
of Herman Brood zich zo lieten gaan. Zonder tanden kon Baker minder goed
blazen, maar zelfs dan is het prachtig wat hij doet.
Die grosse Stille (2005)
van Philip Gröning geeft een beeld van een kloosterorde, die de regels sinds de
middeleeuwen niet veranderd heeft. Gröning begeeft zich met zijn camera tussen
de monniken die eens in de maand op zondag met elkaar mogen praten maar verder
stil zijn. Ook de camera verstilt met trage beelden. Vrienten zegt dat hij in
zijn jeugd ook weinig afleiding had. Zijn concentratie heeft hij daaraan te
danken. Hijzelf zou het niet redden in zo’n klooster. Hij gelooft alleen in een
hiervoormaals, als zat hij als seminarist wel vier keer daags in de kapel. Hij
noemt zichzelf een culturele katholiek die kan genieten van Gregoriaans en
kathedralen.
Zijn liefde voor de poëzie dateert
uit de tijd van het seminarie. Daarbij is hij, anders dan bij romans die vaak
veel tijd kosten, de ultieme luisteraar. Hij houdt van de sensatie van het uitgestelde
begrip. Hoewel dat volgens Leyers naar coitus interruptus zweemt, raakt het volgens
Vrienten aan het raadsel van de schoonheid, zoals tot uitdrukking komt in het
gedicht
The
tyger van William Blake, voorgedragen door een soort Engelse
kostschooljongen. Volgens Leyers is het niet van deze tijd om iets niet te
begrijpen, maar Vrienten haalt Josef Steiner aan die vond dat men uit zijn
hoofd moet leren omdat men dan wat bezit als men opgepakt wordt.
Leyers begint over de bundel Zwaan kleef aan (2009)
die Vrienten samenstelde door associatief van het ene gedicht naar het andere
te gaan.
Vrienten is, met het tijdsverschil rekening houdend, de
buurman van Rembrandt van Rijn. Haanstra maakte in 1957 een portrettenreeks
waarbij de schilder steeds ouder wordt. De muziek eronder is van Vrienten
himself. Hij schrikt soms wel eens van zichzelf als hij aan het werk is en
langs een spiegel loopt. Op de vraag van Leyers of hij zich jonger acht, antwoordt
hij ontkennend. Wel moeten er voor het komende concert nog wat kilo’s af. Hij
bewondert Paul McCartney die zonder slijtage op het podium staat. Die maakt
meer indruk op hem dan Mick Jagger , maar hij was altijd al meer een Beatles-fan.
Geraakt werd Vrienten door de opening van C’era uno volta
il West, zoals Sergio Leone’s Once upon a time in the West (1968) in
het Italiaans heet. De muziek van Ennio Morricone is fascinerend. Vrienten ziet
overeenkomsten tussen het zwiepen van de windmolen en de klanken die Frank
(Henry Fonda) uit zijn mondharmonica haalt. Ook natuurgeluiden ofwel etnisch
gezang van Inuit-vrouwen of Baka pygmeeën weet hij te waarderen. In de film Stravinsky
& Coco Chanel (2009) van Jan Kounen viel hem op dat Stravinksy zijn
woede over het gedrag van zijn minnares op de piano uitte en dat zijn vrouw een
etage lager de partituur schreef. Zo ging dat dus, dacht Vrienten, die als
popmuzikant alles moet horen.
Leyers probeert hem een uitspraak te ontlokken over
jaloezie. Vrienten heeft daarover een simpele gedachte: als zijn vrouw met een
ander gaat, houdt ze niet meer van hem. Leyers brengt daar tegenin dat een
vrouw een man ook kan proberen op te schudden. Vrienten zou dat flauw vinden. Je
trok wel de stekker uit Doe maar, zegt Leyers. Vrienten deed dat samen met
Ernst Jansz. Hij wil niet te lang blijven hangen in een succesformule, maar
nieuwe uitdagingen aangaan.
Hij toont een filmpje van de Limburger Pjeroo Roobjee,
voorzitter van
De club der onsterfelijken die eens per jaar in
Vlaanderen dineert. Roobjee houdt altijd een prachtige openingstoespraak in een
archaísche taal. In een fragment van het programma Ziggurat uit 1995 zien we
hem in zijn werkkamer vol boeken. Vrienten houdt van boekenkasten. Hij is ook
een liefhebber van het werk van T.S. Eliot, voor hem de grootste dichter van de
twintigste eeuw omdat hij in zijn werk steeds iets anders leest. Eliot
verwoordt de stem van zijn tijd, de verwarring in de jaren twintig. In een
fragment van de BBC leest hij
The
four quartets. Het mooiste vers over de liefde is van Auden, die schrijft:
If
equal affection cannot be, let the more loving one be me, ook al ging dat
over de sterren.
Het laatste fragment is van Tom America, die De mus
van Jan Hanlo op muziek heeft gezet en declameert. Vrienten is gewoonlijk niet
zo weg van een dwarsverband tussen muziek en poëzie, maar in dit geval levert
het iets op, dat van een zorgvuldige losheid is, zoals hij dat noemt. Voor
Vrienten bestaat er geen leven buiten de kunst. Er is niets leukers dan een
spelend leven.
‘Is dit alles?’ vraagt Leyers, naar een liedtekst van Doe
Maar. Vrienten vindt het een vreselijk woord maar is gelukkig. De heren
bedanken elkaar. Eindelijk weer eens een aardige presentator, die goed kan
luisteren en af en toe een kwinkslag maakt. Dat belooft iets goeds voor de volgende
vier uitzendingen, te beginnen met Micha Wertheim.
Hier
meer over Symphonica in Rosso en het nieuwe
Doe Maar lied,
hier het
tweede scherm van Zomergasten.