Otto Oonk, een naam die blijft bestaan.
Dit romandebuut van acteur Hans Dagelet is zeer geschikt
voor lezers, die houden van wild, subversief en gevaarlijk. Als men literatuur
zoekt die verontrust, is men bij deze roman over de aftakelende 55-jarige
advocaat Onno Oonk, leider van het gerenommeerde advocatenkantoor Oonk &
Partners, aan het juiste adres. Anders dan die andere advocaat Quispel uit Advocaat
van de hanen van A.F. Th. van der Heijden die zich periodiek te buiten gaat
aan drank en vrouwen, kent Oonk buiten zijn werk, waarin hij een harde zakenman
is die overloopt van de goede adviezen voor anderen, geen geregeld bestaan en
is hij ondanks alle schijn van een zondagskind wanhopig over de liefde.
In het begin van het boek wordt de rolverdeling meteen
gegeven. Het verhaal handelt om familieleden als broer bruinwerker en Otto’s
zogenaamde - want aangenomen - zus met de paardenvoeten, collega’s als Cor en
de wellustige secretaresse Joke, zijn eerste grote liefde Karina en de latere
Gusta met haar vleeskleurig ondergoed.
Het begin is beschouwelijk met terugblikken naar de jeugd en
speciaal het achtste levensjaar van Otto als hij in de voorkamer voor het raam
staat en er plots een vrouw naar hem begint te zwaaien. Dat moment heeft veel
voor hem betekend, getuige zijn uitspraak: ‘Otto Oonk geobserveerd. Hij wist
dat hij bestond.’ Ouder is hij nooit geworden. ‘Otto weet dat anderen zien dat
hij ouder wordt. Maar hij is dezelfde die hij altijd was. Hij is acht gebleven.’
Een deerniswekkend figuur, die nog altijd treurt over de
dood van zijn hond, die al hoogtevrees heeft als hij soep uit een diep bord
moet eten, die steeds meer ontregeld raakt en troost zoekt bij een groep tinnen
soldaatjes die, in een vitrinekast opgesteld, rust geven en het voordenken, dat
in tegenstelling staat tot het bespiegelende achterdenken, tot zwijgen
brengt.
De levensfeiten van de jonge Otto worden als vanaf een
afstand naar voren gehaald. In het begin meende ik dat deze stijl zou veranderen
als we verder in het verhaal kwamen, maar de distantie blijft bestaan. Het
einde van de verhouding met Gusta wordt in de volgende termen gegoten:
‘Dat zullen we dan wel eens zien, denkt Otto, of de afloop
met Gusta fataal zal zijn, dat maak ik zelf wel uit.
Dat zegt Otto graag, dat hij iets zelf wel uitmaakt.
Een veel voorkomende stopzin van hem. Hij hangt van clichés
aan elkaar.’
Deze consequent volgehouden manier van vertellen blijkt
grote voordelen te hebben. Door de afstand krijgt het verhaal snelheid en wordt
het wendbaar. Dit proza is van een grote directheid, dat laag over de grond
scheert, rake klappen uitdeelt en af en toe grof gebekt is, bijvoorbeeld als
Otto het weer eens heeft over een strak nat kutje.
Daarbij komen verrassende formuleringen zoals wanneer zijn
zesentwintigjarige, niet bestaanbare geachte, bloedmooie Franse dochter Treize
bij hem op bezoek komt: ‘De stad en de sterren zijn het roerend eens geworden.
Dag en nacht lopen over in elkaar. Tijd is geen factor meer van buitenaf.’ Een
paar pagina’s later staat er: ‘Hij voelt zich vreemd, bijna gelukkig zou je
kunnen zeggen, mocht u behoefte hebben dat eindelijk eens iets geduid wordt met
een emotiewoord.’ Als zij opeens weer verdwijnt voelt Otto zich hondsberoerd.
‘De dagen daarna sloopt de ene na de andere ziekte zijn toch al zo zere gestel,
niets blijft hem bespaard en ook niet de steenpuist en ook niet de maagkwaal,
om maar te zwijgen van de aambeien en de netvliesontsteking. Die ene hartklep,
was die niet al vervangen een jaartje of wat terug? Of was dat bij iemand
anders?’
Het zijn verrukkelijke zinnen waarmee Dagelet het verval
schetst. En het gaat verder: ‘Op dit moment ziet hij de wereld als een zee,
gezien door de patrijspoort van een schip uit de zeventiende eeuw. Al wekenlang
staart Otto door die patrijspoort en ontwaart al klappertandend in heftige
koorts haar fraaie lichaamsvormen.’
Fascinerend, bijna hallucinerend zijn de hazen die Otto
bestoken. Als in een dagboek wordt hun story in weekdagen opgetekend.
Otto ziet hen voor het eerst als hij de stad uitrijdt en moet stoppen voor een
zebrapad. Hun leider lijkt op een voormalig jurist.
‘Die tegenwoordig te pas en te onpas zijn zegje doet op de
radio, op de tv en in de krant. Over sport, politiek, over de jeugd, over van
alles. Die betaald wordt om als sidekick ongehoorde dingen te roepen. Laat het
hem nog zijn ook.’
Als Otto het hazenvolk uitscheldt, valt hem op dat hij de n
niet uitspreekt. Misschien omdat hij verkouden is, denkt hij, maar later
blijken de hazen, die de tegenstanders zijn van Spoel de Bleeker - met zijn
gebleekte kuif een herkenbare persiflage van een huidig politicus - de n
ook niet uit te spreken, hetgeen een vervreemdend effect geeft.
Dat laatst geldt eigenlijk voor dit hele boek, dat een aanwinst voor de
hedendaagse literatuur mag heten. Deze recensie verscheen eerder op de site van literairnederland.nl Dit artikel is een aanvulling van mijn blog op 18 april 2011.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten