Twee kunstenaars worstelend met artistieke integriteit
De roman Noord
begint met een aantal regels van de dichter Robert W. Service die de lof zingt
over de wilde natuur. Deze vormen de achtergrond van het verhaal waarin
menselijke inspanningen getoetst worden aan hun relevantie in een breder,
natuurlijk kader. Op de eerste plaats die van de getalenteerde zilversmid
Sarah, die zich afvraagt of ze zich moet verkopen aan een juweliersbedrijf. In
1982 trekt ze naar het verre noorden om over die vraag na te denken. Ze ontmoet
in het plaatsje Forty Mile een vrouw die daar een winkel heeft en haar een
kamer aanbiedt. In haar huis ziet Sarah een onafgemaakt schilderwerk van Mary. Het
bijzondere van het verhaal is dat Mary eerder in haar leven werd geconfronteerd
met de vraag wat belangrijker was: haar kunstenaarschap of haar onafhankelijkheid.
Daarnaast hebben de vrouwen ook nog eens als overeenkomst dat ze beiden in een driehoeksverhouding
verzeild raakten dan wel raken, dus genoeg om over te praten zou je denken. In
de koude van het noorden worden echter weinig woorden aan gevoelens verspild en
leert de lezer vooral over hun manieren om te overleven.
Sarah heeft Noorse wortels, woont in Vancouver, maar heeft
tijd nodig om na te denken over haar toekomst en rijdt naar Forty Mile waar ze
behalve Sarah ook de bluegrassmuzikanten Jacob en Adam ontmoet. De twee zijn
heel verschillend van karakter. Sarah is meteen weg van de knappe, onstuimige 34-jarige
Adam, maar geeft niet meteen aan hem toe en moet daarna zijn problemen met
alcohol op de koop toe nemen. Tijdens een tocht naar een verlaten plek aan het
water waar Mary ooit als kunstenaar werkte, hoort Sarah meer over het leven dat
Mary eerder leidde en de schilderijen die ze maakte. Sarah gaat op zoek naar de
bewijzen daarvan in het archief van een museum in de stad en stuit op een
triptiek dat ze van uitzonderlijke klasse vindt. Ze begint meer te begrijpen
van de liefdesrelaties die Mary in die tijd met Rick en Walker had, hetgeen
parallel loopt met haar eigen zoektocht naar haar levenskeuze, al is de
uitkomst een andere.
De taal waarin Volders schrijft is behoorlijk uitgebeend,
wellicht door de vele versies die zij van het verhaal geschreven heeft. Dit kwam
onder andere ter sprake in het gesprek dat Carolina Lo Galbo met Sien Volders
had en dat werd uitgezonden door VPRO Boeken op 18 januari j.l. De zinnen zijn
kort en vallen als hakhout uit elkaar hetgeen niet erg bevorderlijk is voor een
soepele lezing. Anderzijds bewerkstelligt ze daarmee wel dat de koude sfeer
hard binnenkomt. Om een voorbeeld van het hakhout te geven, een fragment over het
vertrek van Jacob uit de plaats waar hij als onderwijzer is gaan werken nadat
hij van Mary heeft gehoord dat Sarah zwanger van hem is geraakt in de tijd dat
Adam elders aan het afkicken was: ‘De
volgende dag vertrekt hij bij het eerste licht. Zijn pick-up heeft hij ’s
nachts ingeladen. De slaap was niet gekomen. Hij was door de kamers blijven
spoken. De houten plankenvloer krakend onder zijn blote voeten. Zijn hoofd
onder de pomp in de keuken, de geur van de laatste flinter zeep in het
houdertje.’
Het verhaal zelf komt nogal bedacht over. We leren de
personages van buitenaf kennen en krijgen er niet een bijzondere band mee. Wel
boeiend is de informatie over de pelsjagers die eerdere bewoners naar het
noorden verdreven. Later gaat Adam daar naar toe om af te kicken van de
alcohol. Ook boeiend was de plaats Forty Mile zelf, dat in bepaalde gedeelten
van het jaar vanuit het noorden ontoegankelijk is vanwege het bevriezen van het
water of juist het dooien van het ijs. De mensen daarin komen echter minder
goed tot hun recht. Daartoe blijft hun beschrijving door Volders te
afstandelijk.
Hier
mijn verslag van het gesprek van Carolina Lo Galbo met Sien Volders.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten