Burgercollectieven zijn leerscholen van solidariteit
Regisseur Shuchen Tan schenkt aandacht aan de dilemma’s die
in burgerinitiatieven naar voren komen. Deze ontstonden als gat in de markt
nadat de overheid zich in de jaren negentig besloot terug te trekken. Omdat het
marktdenken niet overal een geschikt middel was, ontstonden
samenwerkingsverbanden tussen burgers om zelf in de leemte te verzien. In
eerdere Tegenlicht uitzendingen werden verschillende soorten va van dit soort
initiatieven in beeld gebracht, zoals het samen organiseren van de zorg of een
verzekering in geval van arbeidsongeschiktheid. Dit keer bespreekt historica
Tine de Moor de werking van deze initiatieven vanuit een breder kader en laat
zien hoe waardevol burgercollectieven zijn voor een betere wereld, die niet
gedomineerd wordt door de overheid, noch door de markt. Door de kracht van het
samenwerken brengt men de eigen gemeenschap tot bloei.
Tan gaat allereerst naar Gent waar De Moor woont. Ze
onderzoekt nieuwe vormen van solidarteit, waarin het individu zich een vorm van
collectief denken eigen maakt, bijvoorbeeld als het gaat om een
energieoöperatie. De Moor koopt haar levensmiddelen in een overdekte markt waar
bakkers, kaasmakers en groente-en fruithandelaren uit verschillende coöperaties
onder één dak werken. De Moor zegt dat mensen in de geglobaliseerde wereld weer
meer controle over hun voedsel en de zorg willen hebben.
In alle vormen van coöperatie, die veelal nog voor de
financiele crisis opkwamen, wordt een actieve bijdrage van de leden verlangd.
In Kloosterburen heeft men de zorg in eigen handen genomen,
nadat de zorgkoepel zich uit het dorp had teruggetrokken. Op zoek naar een
zinvolle dagbesteding bracht men jongeren en ouderen samen. Volgens De Moor was
deze vorm van coöperatie succesvol omdat men noden samenbracht. Hierbij dient
het individu wel collectief te leren denken, maar dat is volgens haar een
interessant proces.
In de uitzending Ons
dagelijks brood van 3 september j.l werden een paar broodfondsen gevolgd.
Daarvan zijn er inmiddels zo’n driehonderd. De Moor zegt dat een broodfonds een
heel ander soort coöperatie dan een energiecoöperatie, omdat men geen product
krijgt maar zich verzekert tegen arbeidsongeschiktheid. Het verlenen van
mantelzorg is hierbij een rekbaar begrip. De Moor stelt dat het gaat om het
zoeken van een balans tussen individu en groep. Door het beperken van de
groepsgrootte wordt misbruik in de hand gehouden. De Moor zegt dat er ook een
taak voor de overheid is als het gaat om het inkaderen van zzp-ers in bestaande
systemen van sociale verzekering.
De Moor toont de gildenhuizen in Gent die duizend jaar
geleden een voorloper waren van de tegenwoordige coöperaties. Ze zegt dat de
traditie in verval raakte door het artikel The
tragedy of the commons van de Amerikaanse bioloog Garrett Hardin, die eraan
twijfelde of de mens als homo economicus wel in staat was om boven zichzelf uit
te stijgen en het groepsbelang te laten prevaleren boven het eigenbelang. In de
jaren zeventig ontstond echter een tegenbeweging vanwege de schaarste aan
grondstoffen. Burgercollectieven waren bij uitstek geschikt om de ideeën rond
de schaarste in praktijk te brengen. De Amerikaanse econome Elinor Ostrom deed
veel onderzoek naar de mogelijkheden van collectieven en werd een boegbeeld van
deze beweging. Een biologische boer die groenten verkoopt aan participanten
laat zien hoe men in de economie van het genoeg beter zorg kan dragen voor de
aarde. De Moor zegt tenslotte dat we, ook in ons eigen belang, de noden van derde
wereld bij ons denken over collectieven dienen te betrekken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten