Hoedster en fee ineen.
De Vlaamse Monika van Paemel en Kees ’t Hart zijn bij Wim
Brands aangeschoven om Hella Haasse te herdenken die een paar dagen geleden op
93-jarige leeftijd overleed. Brands laat eerst een fragment zien uit een
documentaire Het vierde leven (2004) die Max Pam met haar maakte,
waarin ze een zakje zand toont uit Djakarta, bedoeld om in het graf over de
borst uit te strooien van de weggetrokken overleden Javanen zodat die toch onder de
eigen aarde lagen. Haasse zegt tegen Pam dat ze niet denkt aan de dood, dat dat
geen zin heeft. Ze merkt het wel. Ze wil gecremeerd, want vuur is schoner dan
aarde.
Nadat Brands heeft vastgesteld dat ze monter oogt, toont Van
Paemel, die Haasse vanaf het prille begin van haar schrijverschap kent, de jurk
van batik waarvan zij de stof van Haasse kreeg.
Ze ziet op haar terug als een genereuze en humoristische
dame, die grapjes maakte waarom ze moest giechelen. Haasse relativeerde het
leven vanwege het landschap waar ze, als geboren Nederlands-Indische, uit
vandaan kwam en het andere volk waartussen ze leefde. Als protestants meisje zat ze
tussen katholieke op de meisjesschool. Kees ’t Hart vindt dat het landschap
zeer aanwezig is in haar werk en dat haar landschapsbeschrijvingen geen
mooischrijverij zijn, maar de spiegels van de ziel van haar personages.
Brands vraagt hem hoe het komt dat het zo lang duurde
voordat de schrijfster van Oeroeg doorbrak. ’t Hart schaamt zich daar zelf ook
voor: Oeroeg gaat veel verder dan de gebruikelijke uitleg over het verwerken
van een verleden. Als hij daar meer over wil zeggen, breekt Brands hem
schoolmeesterachtig af en begint over de grote drie, dat vreselijke cliché. ’t
Hart meent dat ze daar niet tussen kwam omdat ze weliswaar ambitieus maar
bescheiden was. Pas later ontdekte hij haar subtiliteit en literaire visie.
Van Paemel maakt een onderscheid tussen bewonderd en bemind
worden. De ‘jongens’ werden opgeklopt door de pers, schreeuwden om het hardst,
maar de lezers hielden van Haasse. Later werd ze vaak bekroond en haar werk is
vertaald in achttien talen. Van Paemel zegt dat Haasse niet binnendijks
dacht, omdat ze niet uit Nederland maar van de rest van de wereld kwam. ’t Hart
voegt daaraan toe dat haar problematiek duidelijk Hollands is, zoals over man
vrouw- relaties in haar psychologische romans als De verborgen bron. Ze
put daarin uit eigen ervaring.
Brands wil terug naar de tijd dat Haasse met
haar broertje Wim naar Nederland kwam omdat hun moeder naar een sanatorium in
Zwitserland moest. Later ging ze naar de toneelschool, maakte liedjes voor
Wim Sonneveld, maar vond toneelspelen toch niet haar talent. Dat was het
vertellen van verhalen. Ze was een prachtig spreekster, zegt Van Paemel. ’t
Hart zegt dat ze gemakkelijk voor de vuist weg sprak.
Brands toont een tweede fragment uit de documentaire met Max
Pam, waarin Haasse vertelt dat ze tijdens de oorlogsjaren geen contact had met
haar ouders in Nederlands Indië en zich in Nederland een balling voelde. In Ik
besta in wat ik schrijf vertelt ze over het belang van de fantasie. Van
Paemel noemt die een vormgeven aan eenzaamheid. Haasse verloor ook nog een
dochtertje. Volgens ’t Hart kon ze, door zich verankeren in de literatuur, de wereld op afstand houden. Die functie
hadden ook haar sprookjes.
Brands refereert aan een artikel dat ’t Hart nog in de
Groene Amsterdammer over Haasse gaat schrijven en haalt een laatste interview
daarin met haar aan, waarin ze zegt dat ze niet meer kan schrijven, maar nog wel
verhalen bedenkt, zoals ook het geval is in Het woud der verwachting. ’t
Hart zegt dat Haasse de verbeelding gebruikt om een wereld te maken, hetgeen
een kenmerk is van een geëngageerd schrijver.
Brands vermeldt dat ze het schreeuwerige en materialistische Nederland verliet voor
Frankrijk. Haar bevlogenheid werd niet begrepen. ’t Hart acht het kenmerkend voor haar literatuuropvatting dat ze niet zegt wat ze
denkt of vindt, maar de methode van de omweg hanteert. Opinies worden bewust
verpakt. Dat is haar stijl.
Van Paemel refereert aan een feministisch congres in Israël
waarin Haasse niet van de hoogste toren blies maar zich als geëmancipeerd mens
opstelde. ’t Hart verhaalt dat ze bij uitgeverij Querido eens aankondigde dat ze naakt
de gracht in zou springen als Mulisch de Nobelprijs kreeg. Dat geeft ook haar
visie weer. Van Paemel vindt dat ze de prijs verdiend had.
Brands zegt dat Mulisch nooit las als hij schreef, terwijl
Haasse altijd veel las en het standpunt van Mulisch zielig vond. Ze had een
andere houding. Ze verwerkte haar leeservaringen in haar werk.
Brands komt terug op de opvatting van Haasse over het
huwelijk. Ze dacht daar anders over dan de ‘jongens.’ ’t Hart zegt dat ze,
anders dan de laatsten, de verliefde fase oversloeg en zich verdiepte in het
samenzijn als de slijtage toeslaat. Hij zegt dat het deels autobiografsch is. Ze
was zeer te spreken over Au Pair van Willem Frederik Hermans die over de
verhouding van Paulina op latere leeftijd gaat. Van Paemel zegt dat Haasse over
volwassen relaties schrijft, waarin het van belang is de verbinding te
handhaven en het een kunst is om met de ander door te gaan.
Brands vraagt of zij zich bewust was van het andere
perspectief? Van Paemel zegt dat Haasse een knappe vrouw was, maar dat ze had
gekozen voor het huwelijk en daar voor ging. Brands noemt Het flonkeren van
de stroom van ’t Hart in de bundel Een nieuwer firmament (2006). Dit
essay gaat over de magie en het vrouwbeeld in het werk van Haasse en zij vond
het een schot in de roos. ’t Hart zegt dat de toverplaatjes zoals in het begin
van Oeroeg voortdurend in haar werk opduiken. Ooit vertelde ze Anthony Mertens
over de fee en de ganzenhoedster die beiden in haar werk
zichtbaar zijn. Van Paemel sluit zich daarbij aan. Als vrouw had ze een
verzorgende taak, maar ze was tegelijk een ondeugende fee.
Dat zij moge rusten in vrede.
Meer op de website Hella Haase
De prachtige gesprekken die Anthony Mertens in 2002 met Hella Haasse in de trein naar Grenoble voerde zijn als pfd te downloaden op boekboek:
BeantwoordenVerwijderenhttp://www.boekboek.nl/boekboek/show/id=45528