Schilderdoeken als autobiografie
De Franse schrijver en filmmaker Hughues Nancy pakt een
biografie van de vermaarde Spaanse schilder Picasso (Malaga, 1881) vanuit een andere
gezichtspunt, de erfenis die hij na zijn dood in 1973 achterliet. Er zat een
heel gezelschap om de tafel om de zaken te bespreken want Picasso met zijn twee
echtgenotes, talrijke maitresses en vier kinderen liet geen testament achter.
De drie kinderen uit de onwettige relaties wilden graag ook delen in de buit.
De invalshoek is daarom boeiend omdat Picasso zijn manier
van werken en woonomgeving steeds veranderde als een nieuwe relatie zich aandiende.
Of beter gezegd: die hij met zijn sterke blik naar zich toe trok. Omdat hij zeer
geboeid was door het vrouwelijke schoon, vereeuwigde hij zijn geliefden in zijn
schilderwerken. Zichzelf schilderde hij zich als een mythologische figuur: half
stier, half mens.
In oktober 1900 trok trok Picasso naar de kunstenaarswijk
Montmartre in Parijs. Hij bewonderde de Francaises en vooral Lore die ook wel
Germaine genoemd werd. Na de dood van zijn vriend en landgenoot Carlos Casagemas
kwam hij in de blauwe periode, die drie jaar duurde.
Madeleine inspireerde hem tot de roze periode. Daarna woonde hij zeven jaar samen met Amelie ook wel
Fernande Olivier genoemd. In die tijd raakte hij geïnspireerd door primitieve
Afrikaanse kunst, die tot de kubistische periode leidden, zoals Les demoiselles d’Avignon (1907) laat zien.
Na de breuk met Amelie begon Picasso een verhouding met Eva
Gouel. Hij ging bij George Braque wonen en experimenteerde met gouaches. Na de
dood van Eva in 1915 door tuberculose vertrok Picasso met Jean Cocteau naar Rome
en werd daar verliefd op de 26 jarige ballerina Olga Khokhlova,die ingevoerd
was in het culturele circuit en onder andere Satie en Coco Chanel kende. In
1918 kwam het tot een huwelijk tussen de twee. Daaruit werd in 1923 de enig
wettelijke zoon Paulo geboren die een moeilijke relatie met zijn vader had. Later
gingen ze samen naar het stierenvechten om de Spaanse sfeer te proeven. De kus (1925) is vervreemdend door de
spanningen in het huwelijk, dat vooral zich afspeelde tijdens de klassieke
periode.
In 1927 ging Picasso terug naar Parijs. Zijn nieuwe muze
werd de blondine Marie Thérèse Walter, die hij vroeg om voor hem te poseren
maar die later zijn maîtresse werd in zijn surrealistische periode. Na de
scheiding met Olga, die toch mevrouw Picasso bleef, raakte Marie Thérèse
zwanger van dochter Maya (1935). Voor Picasso was zij als het jongere zusje dat
hij op zijn twaalfde verloor. Ten tijde van het opkomend fascisme deelde hij
het bed met Dora Maar, een vriendin van Paul Edouard en voor de tweede keer leefde
hij een dubbelleven met twee vrouwen. In 1937 schilderde hij het doek Guernica als daad van wanhopig verzet
tegen de fascistische kliek die het gelijknamige Spaanse dorp bombardeerde. Het
enorme doek maakte een rondgang langs verschillende musea en werd bewaard in
het MoMA in New York tot het in 1981 in het Prado zijn vaste plaats vond.
In de Tweede Wereldoorlog bleef Picasso in Parijs. Hij
vereeuwigde Dora in De aubade, maar
brak met haar en Marie Thérèse in 1944. In 1977 maakte de laatste een eind aan
haar leven.
Hij ontmoette Francoise Gilot en ging met haar naar Zuid
Frankrijk. De relatie duurde ruim tien jaar. Picasso was toegetreden tot de
communistische partij en woonde in een klein huisje en leefde zich tijdens zijn
abstracte
periode uit in vrouwenfiguren in de vorm van flessen. Zoon Claude werd later
fotograaf in New York en stak na de dood van zijn vader veel tijd stak in de
inventarisatie van de talloze werken. Later kwam er nog een zusje, Paloma
geheten naar een witte duif. Gilot vond hem als schilder en persoon bijzonder
maar moest afstand houden om niet door hem verzwolgen te worden. In 1951 volgde
een breuk omdat Gilot niet zo volgzaam was als Picasso wilde.
De tweede en laatste echtgenote heette Jacqueline Roque. Ze
was een gescheiden verkoopster en samen met haar woonde Picasso in Cannes. Na
de dood van Olga trouwde hij met haar. Zij regelde de nalatenschap en voelde
zich overvallen door de vele beeldhouwwerken en schetsen die zich in de kelder
van hun villa bevonden. Maya zegt dat Picasso in die periode, de latere
periode genoemd, de tijd wilde inhalen. Hij stierf tekenend op zijn
bed. Jacqueline organiseerde in 1986 een overzichtstentoonstelling van zijn
werk en schoot zichzelf vervolgens dood.
Door de successierechten verwierf de Franse staat veel
doeken, die in het Picasso museum werden geëxposeerd. Om het verhaal van de
erfenis af te maken: ook de andere kinderen deelden in de nalatenschap van
Picasso.
P.S. De figuur van Adriana in de film Midnight in Paris is een fictioneel personage opgebouwd uit verschillende minnaressen van Picasso in de jaren twintig.
P.S. De figuur van Adriana in de film Midnight in Paris is een fictioneel personage opgebouwd uit verschillende minnaressen van Picasso in de jaren twintig.