Scherp, wrang én grappig portret van een buitenboorder
Het is zomer, een Gentenaar van begin dertig treurt in zijn
appartement over de breuk met zijn vriendin Patty, met wie hij zeven jaar heeft
samengewoond. Dit nogal alledaagse gegeven weet Vekeman in 49 hoofdstukjes uit
te bouwen tot een intrigerend schets van een jongeman die het in het leven niet
getroffen heeft of - zoals hij dat zelf noemt - buitenboord gevallen is.
In een simpele structuur, met onopvallend taalgebruik en op
een aangename toon voegt Vekeman steeds een element aan het verhaal toe,
waardoor heel gedoseerd een beeld ontstaat van de wandelende tijdbom Vincent de
Wimper, die zichzelf consequent als ‘je’ benoemt en daarmee de afstand schept
die hij nodig heeft om te overleven.
In alle hoofdstukjes gaat het erom het hoofd boven water te
houden: door pijltjes te werpen naar een poster van de zangeres Duffy, een mis
in een buurtkerk bij te wonen, brieven te schrijven aan zijn onzichtbare hondje
Maxi of op bezoek te gaan bij de eenzelvige, zwaar rokende benedenbuur
Johannes. Vincent wil daarnaast graag een zelfhulpboek schrijven en tijdens
bezoeken aan de Carrefour in de buurt maakt hij er een spelletje van om steeds
denkbeeldig een winkelmeisje te scoren. Hij geeft zijn favoriete cassière Laura
het boek Eenmaal andermaal verliefd, maar dat mag en wil ze niet
aannemen, waarop hij haar tot De Carrefourhoer bestempelt.
Vincent is niet de meest vriendelijke persoon. Hij strooit
punaises op een fietspad langs de Leie en verheugt zich over de woede van de
passerende fietsers. Over de reden waarom Vincent aan lager wal is geraakt,
verschillen de interpretaties tussen hem zelf en zijn omgeving. Zijn therapeut
Wim betwijfelt zelfs of Patty wel bestaat. De onbetrouwbare verteller zelf zit
boordevol originele fantasieën, bijvoorbeeld over een autoreis die hij door
Texas maakt. Tegen het einde wordt de sfeer grimmiger en blijkt achter allerlei
gedragingen zoals automutilatie en het pijltjes gooien naar Duffy een
verklaring te zitten.
Sommige hoofdstukken zouden zelfstandig kunnen bestaan zoals
het verhaal over vriend Scoubidou, een leerling-verpleger die in zijn vrije
tijd kunstwerken maakt van plastic draadjes. De eerste keer dat het stel bij
hem komt eten, toont hij die aan Patty, die echter denkt dat ze in de maling wordt genomen. Of het verhaal van
buurman Johannes die een keer met Vincent meegaat naar de kerk en zich daar zo
thuisvoelt dat hij meteen vol overgave meedoet aan het handen schudden na het
Onze Vader.
Het is een gevarieerde mix die Vekeman voorzet met
hoofdstukken waarin de ouders van Vincent, Duffy en Patty een reactie geven op
de hoofdpersoon en waarin de overmoedige Vincent zich voorstelt dat hij zich
bevrijd heeft van de antiseksuele en kuitloze Patty:
‘Hij loopt door de stad als een leeuw door de jungle: zich
slechts bewust van de gevaren die ánderen lopen. Waar hij de straat oversteekt,
verschijnt vanzelf een zebrapad onder zijn voeten, en heeft hij geen paraplu
bij zich, dan durft het niet te regenen.’
(…) ‘Als het moet werpt hij (…) een pijltje in de roos van
het bord dat aan het eind van de straat om de hoek hangt. Met zijn linkerhand.
In het gips.’
Dit soort zelfoverschatting hoort bij een jongen die
behoorlijk in de put zit, maar met diens constatering dat het leven zonder
enige mate van zelfbedrog niet leefbaar is zet de schrijver, die met dit boek
vormkracht toont, meer dan een stel prachtige anekdotes bij elkaar.
Deze recensie verscheen eerder op literairnederland.nl.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten