Schuinmarcheerder zonder inlevingsvermogen
Gerard van Westerloo, de man van lange reportages in de
VN-kleurenbijlage zoals De pont van kwart over zeven, preludeerde met dit
onderzoek naar het misbruik van zijn zus Tineke (1941) door een met het
huisgezin bevriende op de tijd die nog komen ging. Het boek dat in 2010 uitkwam, liep
vooruit op de uitkomsten van de commissie Deetman die zich met het seksueel
misbruik in de katholieke kerk bezighield.
Van Westerloo (1943-2012) onderzoekt op exemplarische wijze
de motieven van een geestelijke, die misbruik maakte van zijn pupillen. Van Westerloo komt zelf uit een degelijk katholiek nest. Zijn vader was
sigarenhandelaar in de Pijp en wilde zijn drie zoons goed de wereld in brengen.
Dat is hem uitstekend gelukt. Voor zijn dochter Tineke had hij minder oog. Zijn vrouw was al vroeg haar moeder kwijtgeraakt en kon daardoor niet goed omgaan met haar dochter. Tineke voelde zich eenzaam tussen de drie jongens.
Tineke was daarom ontvankelijk voor de huisvriend, die oor
en oog voor haar had. Frits, zoals de pater heet, studeerde in die tijd Engels
aan de Gemeentelijke Universiteit. Hij woonde in een broederhuis en wilde
Tineke graag bijles geven. Met plezier ging ze naar hem toe. Dat hij met zijn
hand in haar broekje zat nam zij voor lief. Inmiddels kon hij ook zijn handen
niet afhouden van Lena, een getrouwde moeder en van Afra, een vriendinnetje van
Tineke. Op het moment dat Tineke’s ouders over de praktijken van Frits vernamen,
werd hij overgeplaatst. Anders dan zijn medebroeders van de orde van Maristen
werd hij niet uitgezonden naar Afrika, maar in Duitsland in een dorpse parochie
geplaatst, waar hij het lang uithield met zijn nicht en huishoudster Beate.
Van Westerloo merkt bij Tineke een gevoel van
tekortschieten. Hij zoekt als een speurhond naar de kern van de zaak. Hij leest
oude brieven, de memoires van Frits, spreekt met ooggetuigen en familieleden en
gaat op bezoek bij de inmiddels 85 jarige Frits. De hamvraag luidt: ‘Beste
pater. Pater Frits. Wat heeft u indertijd met zijn zusje gedaan?’ Frits
verklaart hun intieme verhouding uit nieuwsgierigheid, vertrouwen in elkaar
en respect voor Tineke. Hij heeft haar nooit gepenetreerd om zijn celibataire
belofte niet te verbreken. Van Westerloo spreekt van een dubbele moraal en noemt
Frits dubbelhartig.
Frits ziet op tegen openbaarmaking van de kwestie, maar Van
Westerloo geeft geen krimp. Frits toont geen schuldgevoelens, maar vraagt wel
om vergiffenis voor wat hij wellicht verkeerd heeft gedaan. Van Westerloo gaat
samen met Tineke nog eens bij de pater en zijn huishoudster achter Venlo op
bezoek. Tot een verzoening komt het niet. In de auto terug zegt Tineke dat
Frits een onvermogen heeft om zich in te leven in een ander. ‘Hij is wat hij
altijd gebleven is. Hopeloos. Een priester.’
Halverwege het boek komt Ted van Lieshout ter sprake aan wie
ik al zat te denken. Van Lieshout schreef in Mijn meneer over een
verhouding met een oudere man die weliswaar minder hard van stapel liep, maar
ook de jongen, die zijn vader miste, respecteerde. Het gaat in beide gevallen om
een relatie waarbij de partners iets te winnen hebben, maar de
ongelijkwaardigheid legt een grote verantwoordelijkheid op de oudere.
Na het lezen van De pater en het meisje voelde ik ook woede over de kerk, die schade heeft toegebracht aan mensen door het verplichte
celibaat. Ook Frits was een man onder zijn zwarte rok. Dat de kerk daar nog steeds geen afstand van neemt, maakt haar ongeschikt als moreel kompas.
Hier
een verwijzing naar mijn In Memoriam over Van Westerloo.
Dat was prachtig: de pont van kwart voor zeven.
BeantwoordenVerwijderenMoreel kompas;een fraaie uitdrukking.
Hoeveel "nep-figuren" opereren hier niet?
Groet
Laila