Wie ver reist kan veel verhalen.
Dit gezegde is zeker van toepassing op de Poolse journalist Kapuscinski die hij in 1975 naar Angola vliegt, terwijl iedereen daar wegtrekt vanwege de oorlogsdreiging. In zijn eigen woorden gaat dat als volgt: ‘Hij smeekte de bemanning van een van de laatste Portugese militaire vliegtuigen om hem mee te nemen.’ Het is in het jaar van de Anjer-revolutie. Portugal staat de oude kolonie af en kent het onafhankelijkheid toe. De macht wordt echter betwist door de verschillende bevrijdingsbewegingen zoals de FNLA, de Unita en de MPLA. Kapuscinski beschrijft prachtig de exodus die in de hoofdstad Luanda gaande is en die de stad verandert in een nomadenstad door allen die zich rond het vliegveld verzameld hebben om weg te komen en in een kistenstad, omdat anderen druk bezig zijn om hun inboedel in enorme kisten te laten verschepen. ‘Door deze overvloed aan hout die Luanda plotseling rijk is, ruikt de stad, een stoffige woestijnstad arm aan groen en bomen nu even heerlijk als een harsrijk bos.’
In beeldende taal schetst hij de ontvolkte stad: ‘Ik weet niet of het ooit is voorgekomen dat een hele stad de oceaan is overgestoken, maar dat was wat hier gebeurde. Een stad voer uit, de wereld in, op zoek naar haar bewoners.’ Daarmee doelt hij op Portugezen die zich over Europa en Amerika verspreid hadden en voor een deel ook naar Zuid-Afrika waren gegaan.
Kapuscinski beschrijft de mensen in het hotel waarin hij gevangen zit, zoals een werkster, en noteert zijn telexberichten met het Poolse persagentschap. ‘Voor mij was negen uur ’s avonds het belangrijkste tijdstip van de dag, elke avond weer een belevenis. Ik schreef elke dag, schreef vanuit de meest egoïstische motieven, overwon mijn innerlijke onmacht en gedeprimeerdheid om al was het maar het kortste telegram door te geven en het contact met Warschau te onderhouden, want het behoedde me voor de eenzaamheid en het gevoel verlaten te zijn.’
Kapuscinski trekt tenslotte naar het front, eerst in noordelijke richting naar comandante Ndozi van de MPLA, daarna naar de oase Benguela in het zuiden. Hij krijgt te maken met wachtposten langs de weg, die van de bevriende groepering, maar ook van de vijand kunnen zijn. ‘Het zijn mensen van verschillende professie en leeftijd. Soldaten van de achterhoede, amateurpolitiemannen, jongens die gegrepen zijn door de passie van de oorlog, en vaak gewoon kinderen.’ Hij is van hun luim afhankelijk en als het tegen zit kost het hem, getuige de graven langs de weg, zijn leven. Eerder heeft Kapuscinski al aangestipt dat in dit land al vijfhonderd jaar oorlog wordt gevoerd, namelijk rond slaven die aangebracht werden.
In Benguela volgt een ontroerende ontmoeting met de mooie Carlotta die een filmploeg naar het front brengt. Kapuscinski loopt erop vooruit zij nooit van iemand zal zijn, want ze blijft achter en sneuvelt korte tijd later.
Van Benguela gaat hij naar Lubango, waar de opperbevel van het zuidfront gevestigd is. ‘Ik had geen pasje voor dat gebied, omdat het zuidfront, het zwakste, eenzaamste, slechts georganiseerde en slechts bewapende front, voor niemand toegankelijk was. Maar ik dacht dat ik het misschien wel zou redden. Dat dacht ik hoewel ik eerlijk gezegd helemaal niet dacht, want als ik alles goed had overwogen was de lust om daarheen te vliegen me vast vergaan.’
Kapuscinski komt terecht in een oude auto van een expeditie die door vijandelijk gebied naar Pereira d’Eca, een plaats dichtbij de grens met Zuid-Afrika om voedsel af te leveren. De rit is doet denken aan de film Apocalys now. De aanroep in het begin van het boek dat God niet zijn zoon moet sturen maar zelf moet komen, spreekt boekdelen.
De schrijver vertelt tussen de bedrijven door over detachementen die zich vooral bij waterputten ophouden en fronten die daardoor niet uit lijnen bestaan maar uit punten.
Terug in Luanda dreigt nog steeds een inval van vijandelijke troepen. De aanstaande oorlog is overal in de wereld op de radio te horen, maar voor de meesten als een bladzijde in een boek of een beeld op het scherm.
Kapuscinski, die in 2007 overleed, ligt onder vuur vanwege de in 2010 uitgekomen biografie Kapuscinski non-fiction, waarin de biograaf de waarheidsgehalte van zijn avonturen in twijfel trekt. Dat zal nog nader onderzocht worden. Ondertussen bewonder ik zijn enorme moed om de wereld tot zijn domein te maken en ons daarover vanuit een zeer persoonlijke invalshoek te berichten, zoals hij ook in Ebbenhart deed over zijn reizen door West-Afrika.
Het is jammer dat deze sympathieke Pool met zijn directe, hartverwarmende stijl, die door de vertaling van Gerard Rasch levendig blijft, nooit de Nobelprijs voor Literatuur heeft gekregen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten