Ik stelde eerder in De functie van literaire kritiek (2) de vraag naar het verschil tussen een recensent en een literair criticus. De taak van de eerste zou zich beperken tot het beoordelen van afzonderlijk boeken, terwijl een literair criticus meer boeken tegelijk onder de loep zou nemen. Kus me, straf me van Marja Pruis, die voor De Groene Amsterdammer boeken beoordeelt, is een goede illustratie van wat een literair criticus vermag. Pruis vergelijkt boeken met elkaar op grond van een thema. In het geval van Koch, Van Beijnum en Krabbé brengt ze die samen onder de noemer upmarket entertainment. Behalve beschouwingen over literatuur voegt ze persoonlijke - en fictieverhalen toe.
Het motto is ontleend aan Een andere zomer van Janet Frame dat ik voor een website als het beste boek van 2010 koos. De auteur die daarin wordt opgevoerd is tegendraads, diepzinnig is en openhartig over haar gestuntel in het sociale leven. Het lijkt alsof Pruis die schrijfster in het Voorwoord in gedachten heeft. Zelf haastte zij zich tijdens drukke bezigheden voor haar studie Nederlands naar een warenhuis in de buurt om het flutterige Kus me, straf me aan te schaffen. Het boekje hield haar in de greep en is exemplarisch voor de ambiguïteit die de verschillende rollen van schrijver, lezer en criticus teweeg brengen. De ondertitel van dit boek ‘Over leven en schrijven, liefde en verraad’ zegt genoeg. De omslag kon ik echter niet helemaal plaatsen. Deugd als slaapmiddel luidt de titel van het schilderij, maar ik zie er veel meer de schrik in van het jongetje dat zijn moeder ziet opgaan in sadomasochistische fantasieën.
De beschouwingen, die deels eerder in de Groene werden gepubliceerd, in een nieuwe jasje zijn gestoken en gegroepeerd rond zes thema’s, beginnen met Ik en de vraag in hoeverre men zichzelf in boekbesprekingen moet laten zien. Bescheidenheid hoeft namelijk niet altijd te sieren. Pruis kiest ervoor om zichzelf ter sprake te brengen. ‘De inzet van mijn recensies werd juist altijd persoonlijk; ik bracht mijn eigen leesgeschiedenis, associaties en smaak nadrukkelijk in, omdat die immers ten grondslag lagen aan mijn beoordeling.’ Dit standpunt wordt haar door familieleden of collega-schrijvers niet altijd in dank afgenomen. Als zij weer eens teveel of te weinig de waarheid heeft gezegd, verzucht Pruis: ‘Daar ergens tussen in zit het, tussen de leugen en de waarheid, maar waar preciés: daarover kan ik beter weer een boek schrijven.’
Het eerste thema gaat hierop door. De verhouding tussen schrijver en familie schuurt vaak. Tijdens haar interview met Tim Parks liet de laatste, ondanks het dubbelleven en bedrog van de personen in zijn romans, zich niet over zijn persoonlijke ervaringen uit. Philip Roth, die veel autobiografisch materiaal in zijn boeken verwerkt, hanteert in plaats van het onderscheid tussen verbeelding en werkelijkheid liever dat tussen de geschreven en ongeschreven wereld. Terwijl Marja Brouwers van geen compromis wil weten, is Pruis er niet uit wat ze daar zelf vindt. Het brengt haar op de aparte vrouwenliteratuurgeschiedenis, die succesvolle feministische boeken heeft opgeleverd, maar ook openlijke afkeur door de officiële kritiek. Docente literatuurwetenschap Aagje Swinnen, die veel over vrouwenliteratuur heeft geschreven, krijgt de schatkist ook al niet open.
Pruis stelt de vraag of er een typische vrouwelijke schrijfstijl bestaat. Ze ziet wel dat er verschil is in waardering. De lof die Dewulf oogstte met Kleine dagen waarin hij zijn gezinsleven beschrijft zou, als hij een vrouw was geweest, zijn weggewuifd als een preoccupatie met persoonlijke wissewasjes.
Na een excursie over schrijvende moeders zoals Jean Rhys die Wide Sargasso Sea modelleerde naar Jane Eyre en een een bedevaart naar het Amerikaanse zuiden waar Flannery O’Connor haar inspiratie vandaan haalde, komt Pruis bij Alice Munro die net als Hella Haase geen vrouwenverhalen schrijft en bij de schrijvende weduwen als Connie Palmen, mevrouw A. H. Nijhof en Renate Rubinstein.
Een schrijver laat altijd veel van zichzelf zien, zegt zij naar aanleiding van die weduwen. Je hoeft maar te lezen hoe iemand een knotwilg beschrijft en je weet genoeg. John Banville vindt recenseren een activiteit die wakkerheid vereist terwijl schrijven meer met dromen te maken heeft. Pruis kwam zelf drie problemen tegen tijdens haar recensentenbestaan: op de eerste plaats de mate van toevalligheid van haar criteria, ten tweede dat recenseren voor haar steeds meer een gewetenskwestie wordt door de tegenstelling tussen een steeds groter relativeringsvermogen en anderzijds het zwaardere wegen van haar woorden en op de derde plaats de verhouding met haar medecritici. Zij vindt recenseren geen serviceverlening aan het boekenbedrijf, maar een activiteit die vraagt om literaire argumentatie, belezenheid, een uitgesproken stijl, duidelijke smaak en een onverschrokken mening. Wellicht hebben huidige literaire smaakmakers met hun lofzang op bijvoorbeeld Allemaal maar nette mensen van Robert Vuijsje wat in te halen op het amusementsgebied, oppert Pruis.
Na een bespreking van pornografen als C. Millet, die Het seksuele leven van Catherine M. schreef en haar opvolgster Charlotte Roche met Vochtige streken gaat Pruis in Een deftig meisje in op de relatie tussen schoondochter en schoonvader. Het seksuele is daarbij vaak de schakel, zoals de getormenteerde Hans in zijn hunkering naar Johanna in Knielen op een bed violen laat zien. Pruis breekt een lans voor Japanners als Tanizaki die met hun subtiele psychologische beschrijvingen een voorbeeld vormen voor hun westerse collega´s.
Tenslotte komt ze bij haar eigen familie uit. In Een deftig meisje was ze al samen met haar broer die met verlof is uit Uruzgan op de koffie bij haar vergeetachtige moeder in een verzorgingstehuis. In het afsluitende Wij dat als contrapunt van Ik aan het begin van het boek dienst doet, zit ze in het tehuis met de groentesoeplucht aan het kerstmaal en kijkt rond.
´Vanuit mijn hoek gezien, op dit moment, beurtelings starend naar mijn bord met daarop een pasteitje, een kadetje en een hoopje paling, naar mijn opgewonden schrokkende broer, naar mijn stille moeder, naar de andere bewoners van dit tehuis, hier tezamen met hun kinderen of andere familieleden, ze eten wat er wordt voorgezet, ze kauwen en ze houden de moed erin, alleen maar lieve mensen overgeleverd aan de wreedheid des levens, vanuit min hoek gezien dus heb ik moeite om niet te gaan huilen.’
Origineel zijn ook haar prozaverhalen, of die nou gaan over een meisje van wie de moeder is weggelopen, een vrouw met pruik - gebaseerd op een verhaal van Flannery O’Connor - of een overspelige man. Kus me, straf me is een schatkist die Pruis voor ieder met belangstelling voor literatuur, vrouwelijke dan wel mannelijke, wel heeft open gekregen.
Het boek stond al op m'n lijstje, en nu nog meer!
BeantwoordenVerwijderen