De eerste indruk gaat vaak het diepst, of het nu een onbekend landschap betreft, het eerste nummer op een cd of een trui in een kledingzaak. Het gaat ook op voor mijn kennismaking met de Verenigde Staten van Amerika. Als twintigjarige student en deelnemer aan een zomerkamp maakte ik in 1974 de overtocht naar het land van melk en honing. Decennia eerder waren vele Europeanen mij voorgegaan, waaronder twee ooms. Samen met een hele buik vol Europese counsellors landde ik op JFK. We liepen over ouderwetse rode lopers door ellenlange gangen, tot we stuitten op een immense rij voor de paspoortcontrole. Het was een merkwaardig land waarin ik terecht was gekomen, helemaal aan de andere kant van de wereld, ouderwets met veel vlagvertoon en gespierde politieagenten in hemdsmouwen met hun wapen los aan de broek. Een zwaar zuchtende bureaucraat zette een kolossaal gekleurd stempel in mijn paspoort, waar ik nog jarenlang trots op was.
Maar het gaat me vooral om de eerste aanblik bij de bushalte voor de luchthaven, vanwaar we naar ons hotel in de City gebracht zouden worden. Ik bevond me op een oud platform met nog net geen telefoondraden langs de weg, die me later overal wel zouden opvallen. Een zwarte man in een oud jasje veegde zingend snoeppapiertjes van het asfalt en slofte minzaam verder. Ik moest denken aan een verhaal uit Taptoe dat altijd veel indruk op mij had gemaakt: over een jongen van mijn leeftijd die met zijn arme vader, moeder en zusjes vanuit het diepe zuiden naar New York kwam om daar een nieuw bestaan op te bouwen. Omdat hij de enige in het gezin was die kon schrijven, pende hij op zondagmiddag in Central Park de gedicteerde antwoorden neer in de brieven aan de achtergebleven familie. Ik was zelf die jongen.
De nieuwe oude wereld beviel me uitstekend. Dat gevoel werd alleen maar sterker toen ik dezelfde avond met een charmante Engelse in de pianobar van het hotel zat te zoenen, terwijl de pianist knipogend Tulpen in Amsterdam speelde. De weinig modieuze haircut die de directeur van het jongenskamp mij de volgende dag op weg naar het noorden liet ondergaan, kon daar weinig aan veranderen.
De andere omgeving deed me zo goed dat ik me enkele jaren later andermaal aanmeldde voor een baan in een zomerkamp. De verhouding met de nieuwe kampdirecteur verliep minder voorspoedig. Terwijl ik in 1974 de jongens begeesterde met het Nederlandse concept van totaalvoetbal, kwam ik dit keer in een gemengd kamp terecht in de omgeving van New York, waar mij alleen de taak van counsellor, van kinderbegeleider, was toebedacht. Ik vervulde die zorgtaak blijkbaar zo slecht dat de directeur mij loosde zo snel hij de kans kreeg. Ik vreesde op eigen kosten te moeten terugvliegen, maar kreeg van de organisatie te horen dat ik de Greyhound naar het zuiden mocht nemen. Veel meer dan een astmatische zwarte man naast me in de benauwde donkere bus en lange overstaptijden in plaatsen als Ashville, waar in blokletters op posters een optreden van de Doobie Brothers werd aangekondigd, herinner ik me niet. De werkzaamheden in het Joodse kamp waarin ik terechtkwam en waar ik al gauw naam maakte als sigarettenroller, waren uit te houden. De evenings off, die ik in 1974 in het gezelschap van andere counsellors doorbracht in helverlichte cafés met pitchers bier en een onvermijdelijke folksinger, bracht ik dit maal door in gezelschap van de directeursdochter. Onze kennismaking werd voortgezet tijdens de maand vakantie waarmee de inspanningen van de counsellors beloond werden. Terwijl ik in 1974 met drie andere buitenlandse counsellors een oude Ford kocht, waarmee we naar mijn ooms in het midwesten koersten, bracht zij mij naar de oevers van de Mississippi, de raderboten bij Memphis en de French Quarter in New Orleans.
Het was niet voor niets dat ik, dertig jaar na mijn eerste keer landing, ervoor koos om mijn vijftigste verjaardag in Amerika te vieren. In plaats van in New York kwamen we ditmaal aan in Los Angeles. Het was allang al geen andere wereld meer en de magische klank werd alleen nog door kinderen gehoord. Al oogde de aankomsthal van LAX modern, toch kreeg ik weer hetzelfde gevoel van dertig jaar daarvoor, toen een goedlachse oude baas ons vrolijk pratend naar onze huurauto bracht, een zeer comfortabel voertuig met schuifdeuren, waarmee ik een maand lang buschauffeur mocht spelen. Zoals ik van tevoren had uitgestippeld, reden we meteen door naar de kust iets boven L. A. We kampeerden op een braakliggend terrein zonder veel voorzieningen, maar met de oceaan vlak voor ons, die zwaar ruisend neersloeg op de rotsen terwijl wij onze tentjes vastpinden in het zand. De volgende ochtend werden we door twee vriendelijke Amerikaanse vrouwen die in een camper naast ons bivakkeerden, attent gemaakt op een zeehond die af en toe zijn kop boven water uitstak. We leenden een keteltje heet water voor de oploskoffie en maakten met het de dag daarvoor ingeslagen voedsel een eenvoudig ontbijt. Om de zoveel tijd vloog een rij bruine pelikanen boven de oceaan in noordelijke richting. Wij braken op en volgden hen de kust langs tot Eureka, bogen af naar de Sierra Nevada en bleven vier weken lang opgaan in een onmetelijke ruimte.
Ik hoorde later ook van anderen dat zij zich meteen thuis voelden in Amerika. Dat was dus niet alleen iets van mij. Wellicht komt het omdat in de V.S. iedereen een nieuwkomer en een vreemde is. ‘Where do you come from?’ is geen vraag die enkel aan toeristen wordt gesteld. Hoewel het land ook schaduwkanten kent, zoals een grote eigendunk en vrees voor collectiviteit, heb ik de ontroering, die mij beving toen Barack Obama president werd, zelden in de Nederlandse politiek ervaren. Eindelijk stond er iemand op die verklaarde dat verandering mogelijk was, niet alleen in Amerika maar in de hele wereld en sneller dan wij ons konden voorstellen.
Dit is mijn licht ingekorte bijdrage aan de Gelderse literatuurprijs 2011 die als thema Mijn Amerika had.
Dank voor dit mooie verhaal.
BeantwoordenVerwijderenMijn aandacht werd getrokken door je titel 'thuiskomen in Amerika' omdat ik dat gevoel helemaal niet had toen ik vorig jaar voor het eerst voet op Amerikaanse bodem zette. Integendeel, ik voelde me totaal ontheemd en heb dat gevoel de volle drie weken bij me gedragen.
Mijn kersverse man en ik maakten een rondreis door de zuid-oostelijke staten in een busje met chauffeur en 9 andere avonturiers. Wij hadden cultuur in ons hoofd, opgaan in de steden en musea, maar werden daarentegen elke dag opnieuw vergast op fun, fun en nog eens fun. We reden (5500 kilometer door zes staten in drie weken) van helicopterflight naar Dollywood, van Magic Kingdom naar Seaworld en via Animal Kingdom en Nascar naar een uurtje op het strand van Daytona. Ik zal je niet vermoeien met de andere pretparken, maar het was hell.
Gelukkig lukte het ons - tegen het piepjonge, kekke reidsleidstertje en de chauffeur in - om af en toe gedropt te worden in een van de steden waar we doorheen reden (but there is nothing to do! riep ze dan vertwijfeld uit).
Enfin, lang verhaal kort - we hebben toch wel veel gezien en merkten dat Amerikanen an sich erg aardig waren. Daarom zijn we dit jaar zelfstandig teruggegaan - naar Californië deze keer, waar we, niet zozeer op het vliegveld vanwege al dat machtsvertoon, maar wel in de drie weken daarna, ons alsnog voelden thuiskomen in Amerika(en zo kwam alles toch nog goed).
Volgend jaar gaan we weer.