Argeloze au-pair verwikkeld in politieke misdaad.
Kort na het zien van de film Der Baader Meinhof Komplex (zie dit blog op 4 juni j.l.) viel mijn oog op de korte roman Rode handen, dat over ditzelfde onderwerp blijkt te gaan. Ik was benieuwd hoe een schrijver omgaat met deze thematiek. Of iemand iets meer over die tijd kan zeggen dan de algemeenheden die in de film de boventoon voerden. Grondahl (met een streepje door de o die ik op mijn toetsenbord niet kan vinden) slaagt daar zeker in.
Het beknopte maar zeer toegankelijke verhaal begint mooi met een jongeman die op het treinstation van Kopenhagen achter een loket voor hotelboekingen zit en een leuk uitziend meisje met een litteken in haar gezicht voor zich krijgt, dat een hotel zoekt. Ze draagt een plastic tas van een Duits warenhuis, maar blijkt een Deense en ze geeft de naam Randi Petersen op. Wat later vraagt zij hem de sleutel van haar kluis enkele dagen voor haar te bewaren. Als ze die niet komt ophalen gaat de jongen uit op onderzoek. In het hotel dat hij voor haar heeft geboekt is ze na één nacht niet meer gezien. Hij opent de kluis en ontdekt dat de tas vol zit met Duitse bankbiljetten. Later neemt ze weer contact met hem op. Ze rookt een sigaret van het Duitse merk Rote Hände en zit dringend verlegen om een slaapplaats voor enkele nachten. Hij kan haar verzoek niet weigeren en neemt haar mee naar zijn kamer. Als zij ontdekt dat hij in haar paspoort heeft gezien dat zij niet Randi maar Sonja heet, neemt ze de benen.
Pas vijftien jaar later ziet hij haar weer. Hij is bijna veertig en getrouwd, maar de vrouw intrigeert hem nog steeds. Hij herkent haar aan haar litteken als ze in Kopenhagen in een viswinkel staat. Hij volgt haar naar haar huis dat niet ver van zijn eigen huis ligt. Hij schaduwt haar en komt erachter dat ze getrouwd is. Uiteindelijk neemt hij het initiatief tot contact met haar. Zijn interesse in haar gaat zo ver dat hij tegen zijn vrouw zegt dat hij een ander heeft en dat het tot een echtscheiding komt.
We horen wat er eerder met Sonja is gebeurd aan de hand van wat ze aan de man heeft verteld: ze heeft na de middelbare school een jaar als au-pair bij een gezin in Frankfurt gewerkt en aan het eind van die termijn leerde ze Thorwald kennen, die haar meenam in zijn BMW, een Baader Meinhof Wagen, zoals hij die noemde, naar een gekraakt pand waar ze Angela ontmoette, die erg afstandelijk tegen haar deed. Sonja voelde het verdriet van Thorwald en wilde zich graag aan hem geven. Ze ontdekte pas later, dat zij voor de RAF werkten. Ze werd ingeschakeld bij een bankroof, wist niet dat daarbij een agent werd gedood en is daarna met het geld op de trein gezet.
De man wendt zich tussendoor tot de lezer met reflecterende opmerkingen, zoals: ‘Ze herinnerde zich die zomer alleen in afzonderlijke beelden en sequenties, met gerafelde uiteinden. Het was moeilijk voor haar om de volgorde ertussen te bepalen of wat ze verbond, en wat ik hier weergeef is iets als een poging tot reconstructie van haar eigen onzekere verhaal.’
Door deze constructie schept Grondhal ruimte, waarmee hij de lezer nieuwsgierigheid houdt. Hetzelfde gebeurt door zijn opmerking dat hij veel ook pas later van haar hoort. Het is gedurfd dat hij het verhaal op twee derde laat stilvallen. Het verhaal lijkt afgelopen maar krijgt nog een aardige staart als hij met Sonja later naar Duitsland gaat om het proces tegen Thorwald en Angela bij te wonen.
Grondahl (1959) weet wel hoe hij een verhaal moet opbouwen. Hij heeft de juiste ingrediënten in huis gehaald en maakt daarvan een mooi mengsel van spanning en beschouwing, actie en reflectie, dat zich ook goed zou lenen om verfilmd te worden.
De mooiste rol is van Sonja, een personage dat Grondahl echt tot leven brengt. Ik zie haar levendig voor me als ze nog een paar dagen alleen is in het grote huis van de familie die op vakantie is. Ze zit aan de rand van het zwembad, verkleedt zich af en toe in de jurken van de vrouw des huizes of loopt naakt rond en ze weet niet goed wat ze verder met haar leven moet aanvangen. Ze heeft weinig zin om terug te gaan naar haar ouders en zich in te voegen in het gareel.
‘Ze hoorde haar moeder. Opleiding, werk, man, gezin, huis. De woorden kwamen haar voor als poppenmeubels in een poppenhuis. Ze paste niet in die woorden en dan deed het er eigenlijk ook niet toe of ze een goede of een slechte opleiding kreeg, een groot of een klein huis, een mooie man of een lelijke.’
Ze werd geïntrigeerd door de leuze Es muss alles anders werden die ze ergens op een muur had zien staan, maar de revolte van de jaren zestig was langs haar heen gegaan. Ze hoefde niets van zichzelf. Ze droomde ervan louter aanwezigheid te zijn. Met die wens van Sonja verheft het boek zich ver boven de politieke werkelijkheid van toen en nu. Grondahl is zijn tijd vooruit. Leest die man. Of anders in ieder geval de lyrische beschouwing van Zeeman die ingaat over het filosofische karakter van het boek. http://kunst.volkskrant.nl/boeken/recensie/9789029077811/rode_handen/grondahl/
Geen opmerkingen:
Een reactie posten