Soms wil ik niet naar een film die ten grondslag ligt aan een boek om mijn eigen beelden niet te verstoren. Daarom ben ik ook nooit naar de film De avonden geweest, maar met een toneelstuk ligt dat weer anders. Op de valreep zag ik de laatste voorstelling van Bos-toneelproducties. De trailer met een jaren vijftig-beeld van een jongeman die op bed zit en begint te vertellen over een droom over een doodskist, maakte me enthousiast. In de voorstelling zelf wordt zijn uitgebreide beschrijving onderbroken door zijn moeder die hem roept over de sleutel van het kolenhok. Drieëntwintig jaar is Frits van Egters. Verschillende keren memoreert hij zijn leeftijd. In de bloei van zijn leven is hij geknakt, wordt hij verstikt, zoals iedereen die de kleinburgerlijke jaren vijftig heeft meegemaakt min of meer zelf aan de lijve heeft ondervonden. Het leven van Frits is afzien, ploeteren van dag tot dag, van maaltijd tot maaltijd, tot gek wordens aan toe; de tijd een stroperige massa die niet van de lepel wil loslaten; een bestaan temidden van lelijkerds met wratten, waar hij soms uit moet springen.
Voor de pauze zien we een herhaling van zetten met de sjabloon-achtige vader, een kolos van een kerel in zijn hemd, die in een fauteuil zit met een dik boek op schoot. Hij drukt af en toe op de knop van de radio en tikt spastisch de maat mee. De man is wat knorrig maar niet echt cynisch. ‘Any news?’ vraagt hij geregeld aan zijn zoon, die dan antwoordt dat alles gewoon is. Moeder zorgt zoals een huisvrouw betaamt maar huilt ’s nachts. Als broer Joop komt melden dat hij en zijn vrouw Ina niet komen eten omdat zij zich niet lekker voelt, krijgt hij een sneer mee van de jongere Frits over zijn beginnende kaalheid.
Daarnaast zijn er bezoeken aan en van een sadistische vriend met een ooglapje, de nette student Louis en het gezinnetje van Jaap, Joosje en de kleine Hansje die in hetzelfde huis wonen. Frits praat met hen over vreselijke ziekten en orakelt als een huisfilosoof over haarwortels die eronder te lijden hebben dat men te oud kinderen krijgt. Hij vindt dat mensen boven de zestig nutteloos zijn en omgebracht dienen te worden. Hij plast in de kolenkachel als zijn ouders de deur uit zijn en koopt een tweedehands zilveren beker voor de jarige Hansje die niet helemaal mooi meer en die hij de nagel bewerkt waardoor er krassen in komen terwijl zijn moeder hem in het sop wilde doen.
De scènes lopen mooi in elkaar door. Het gebrek aan ruimte op het toneel geeft de benauwdheid van de jaren vijftig aan.
Na de pauze gaat het los. De verhouding met de ouders groeit naarmate het jaareinde nadert naar een climax toe. Omdat zijn vrienden al andere plannen hebben, brengt Frits, tot bezwaardheid van Louis, oudejaarsavond samen met zijn ouders door. Hij wil hen iets persoonlijks zeggen maar daartoe ontbreekt hem de moed. In mooie scènes gaat het over de bessen- appelwijn die moeder heeft gekocht en zien we dat pa de oliebollen in de suikerpot doopt. Frits kan uittekenen hoe dat gaat, net zoals hij de inhoud al kent van de verhalen die zijn vader verteld. Hij trekt zich terug op bed. Een knuffelkonijn die een vriendin uitleende moet boeten maar ontloopt dan tenslotte zijn straf.
‘Het is gezien,’ zegt Frits op het eind. Het is allemaal gezien, zijn moeder die de sleutels van het kolenhok in de kachel heeft laten vallen en haar hoofd beweegt tijdens het lezen in plaats van haar ogen, zijn vader die zijn aardappelen prakt en tot ergernis van Frits te veel jus neemt.
Hij is blij dat hij leeft, dat hij ademt. Het jaar is volbracht.
Ondanks zijn formidabele spel van Thomas Cammaert vond ik deze Frits minder sarcastisch dan in het boek. Hij was meer een geestige wijsneus. In de roman komt zijn vreselijke worsteling met ziekte, dood, seks en geloof sterker tot uiting. Dat is dan ook een voordeel van een boek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten